Blok 4 Taalverzorging

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Blok 4 Taalverzorging

Wat weet je allemaal?

Schat jezelf in. Hoe goed ga jij het komende quizje maken over zinsdelen, meervouden en verkleinwoorden? 0-100%
Turf het aantal goede antwoorden!

De persoonsvorm vind je

1. door de zin vragend te maken
2. door de tijdsproef of de getalsproef toe te passen
3. door alle werkwoorden uit de zin op te schrijven
4. de PV is het woord dat vooraan staat

Waarom wandelt Elise de avondvierdaagse?

Sam is vandaag tot 14:05 naar school geweest.

De infinitief is...

1. de ik-vorm
2. het hele ww
3. de pv tegenwoordige tijd
4. de pv verleden tijd

Wat is het infinitief?

1. zit
2. zat
3. zitten
4. zaten

Wat is het infinitief?

1. gaven
2. geeft
3. geven
4. gaf

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
2. De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
3. Alle werkwoorden in een zin waaronder ook de persoonsvorm
4. Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm

Benoem het werkwoordelijk gezegde in deze zin:

De parkiet wil het liefst vrij kunnen vliegen.

1. wil
2. het liefst
3. wil kunnen vliegen
4. vliegen

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

'Ik kan natuurlijk prima het werkwoordelijk gezegde benoemen'.

1. kan natuurlijk benoemen
2. kan prima benoemen
3. kan natuurlijk prima benoemen
4. kan benoemen

Een voltooid deelwoord:

1. is sowieso verleden tijd
2. dan is de pv altijd een vorm van 'zijn, worden of hebben'
3. antwoord A, B en D
4. kan eindigen op een 't', een 'd' en 'en'

Wat is geen voltooid deelwoord?

1. geslapen
2. geweest
3. blijven
4. gegeten

Wat is het voltooid deelwoord van 'zijn'?

1. zijn geweest
2. geweest
3. gewaren
4. gewasten

Sleep de werkwoorden naar de juiste werkwoordsoort.

Amerikaanse onderzoekers publiceerden in 2001 een artikel over de relatie tussen klank en betekenis. Het onderzoek ging als volgt: ze lieten aan Engelssprekende mensen twee figuren zien. De ene had een omtrek met rondingen, de andere een omtrek met scherpe lijnen. De vraag die de onderzoekers stelden was: 'Wie  is  Kiki en wie  is  Bouba?' Veruit de meeste ondervraagden hebben Bouba aan de ronde gekoppeld en Kiki aan de scherpe figuur. Welke verklaring  zou je hiervoor kunnen geven? Het verwachte antwoord ligt voor de hand, toch?

persoonsvorm

voltooid deelwoord

infinitief

publiceerden

ging

lieten

zien

had

stelden

was

is

is

gekoppeld

zou

kunnen

geven

verwachte

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Het was een (druk) bedoening in het Vondelpark.

1. druk
2. druke
3. drukke

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Tegenwoordig gebruikt men zijde niet meer zo vaak, maar is er vaker (nylon) kleding.

1. nylon
2. nylonen

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Die jongen droeg een (zijde) jurk.

1. zijde
2. zijden

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat (raar) jong heeft mijn stuntstep gestolen.

1. rare
2. raare
3. raren

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hij knalde op de (beton) paaltjes.

1. betonne
2. betonnen
3. betonen
4. betone

Wat is het goede verkleinwoord van
opa?

1. opatje
2. opa'tje
3. opaatje

Wat is het goede verkleinwoord van
ski?

1. skitje
2. skietje
3. ski'tje
4. ski-tje

Wat is het goede verkleinwoord van
baby?

1. baby'tje
2. babytje
3. babietje
4. baby-tje

Wat is het goede verkleinwoord van
accu?

1. accu'tje
2. accuutje
3. accutje
4. accu-tje

Wat is het goede verkleinwoord van
bikini?

1. bikinietje
2. bikinitje

Meervoud -s of -'s

1. felicitaties
2. felicitatie's

Meervoud -s of -'s

1. fopcadeaus
2. fopcadeau's

Meervoud -s of -'s

1. kiwies
2. kiwi's
3. kiwiën
4. kiwis

Meervoud -s of -'s

1. garages
2. garage's

zinsdeel 1

zinsdeel 2

zinsdeel 3

zinsdeel 4

zinsdeel 5

Joris

ging

gisteren

op

de

fiets

naar

voetbal

Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek. 

Zinsdeel 1

Zinsdeel 2

Zinsdeel 3

Zinsdeel 4

Vrijdag

gaat

de

kat

naar

de

dierenarts

zinsdeel 1

zinsdeel 2

zinsdeel 3

zinsdeel 4

zinsdeel 5

Larissa

gaat

morgen

op

de

fiets

naar

school

Wat is het onderwerp van een zin? Het onderwerp van een zin...

1. ... vertelt wat er in de zin gebeurt.
2. ... vertelt wanneer iets in een zin gebeurt.
3. ... vertelt wie/wat iets doet of is in de zin.
4. ... vertelt waar de zin over gaat.

Wat is het onderwerp in deze zin?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.

1. het onderwerp
2. een zin
3. Ik
4. halen

Wat is het onderwerp in deze zin?

Annie en Piet gaan schaatsen.

1. gaan
2. Annie en Piet
3. gaan schaatsen
4. en

Hoe is het gegaan? Beter, slechter of precies zoals verwacht? Hoe komt dat denk jij?