In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Diagnostische toets
Hoofdstuk 6 - Schakelingen
Geef bij de open vragen geen eenheid
23 vragen
Slide 1 - Tekstslide
Bij een proef trekt een positief geladen voorwerp A een tweede voorwerp B aan. Je kunt hieruit afleiden dat voorwerp B:
A
Positief geladen is
B
Negatief geladen is
C
Positief geladen of neutraal is
D
Negatief geladen of neutraal is
Slide 2 - Quizvraag
Vul in: 'Bij geladen voorwerpen spreek je van ... elektriciteit.
Slide 3 - Open vraag
Je sluit een aluminiumdraad van 6,0 m lengte en doorsnede van 2,0 mm2 aan op een spanning van 0,45 V. De soortelijke weerstand van aluminium is 0,027 Ω.mm2/m. Bereken de stroomsterkte door de draad als de draad nog niet is opgewarmd.
A
0,027 A
B
0,081 A
C
0,45 A
D
5,6 A
Slide 4 - Quizvraag
Sabrina wrijft een perspex staaf met een zijden doek en plaatst de staaf daarna in een draaibare houder. Vervolgens wrijft de een tweede perspex staaf met een zijden doek en houdt die bij de eerste staaf. Wat ziet Sabrina dan gebeuren?
A
De eerste staaf draait bij de tweede vandaan
B
De eerste staaf draait naar de tweede toe
C
Er springt een vonk over tussen de staven
D
Daar valt met deze informatie niet over te zeggen
Slide 5 - Quizvraag
Bij een webwinkel kun je reservelampjes kopen voor een zaklantaarn. in de beschrijving staat het volgende: "Reservelamp voor zaklamp 3,5V 0,7 W 200mA Fitting-E10 Helder." Bereken de weerstand van het lampje als het op de juiste spanning brandt. Rond af op 1 decimaal, geef geen eenheid.
Slide 6 - Open vraag
Door een weerstand van 2,0 kΩ loopt een stroom van 20 mA. Bereken de spanning over de weerstand. Geef geen eenheid.
Slide 7 - Open vraag
Waar of niet waar: Voor de meeste metaaldraden geldt dat hun weerstand daalt als hun temperatuur stijgt.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 8 - Quizvraag
Waar of niet waar: Volgens de wet van Ohm is de spanning recht evenredig met de stroomsterkte
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quizvraag
Waar of niet waar: De eenheid van lading is de volt
A
Waar
B
Niet waar
Slide 10 - Quizvraag
Bereken de vervangingsweerstand van de schakeling in de afbeelding. Geen geen eenheid.
Slide 11 - Open vraag
Jan heeft een aantal identieke lampjes van 6 V/0,1 A. Hij sluit er één aan op een voedingskastje dat staat ingesteld op 6,0 V. Daarna sluit hij het volgende lampje parallel aan, daarna het derde, enzovoort. De voeding wordt beschermd door een zekering van 0,5 A. Is de volgende bewering waar of niet waar: 'Hoe meer lampjes Jan aansluit, des te groter wordt de vervangingsweerstand'.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Jan heeft een aantal identieke lampjes van 6 V/0,1 A. Hij sluit er één aan op een voedingskastje dat staat ingesteld op 6,0 V. Daarna sluit hij het volgende lampje parallel aan, daarna het derde, enzovoort. De voeding wordt beschermd door een zekering van 0,5 A. Is de volgende bewering waar of niet waar: 'hoe meer lampjes Jan aansluit, des te groter wordt de totale stroomsterkte'.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 13 - Quizvraag
Jan heeft een aantal identieke lampjes van 6 V/0,1 A. Hij sluit er één aan op een voedingskastje dat staat ingesteld op 6,0 V. Daarna sluit hij het volgende lampje parallel aan, daarna het derde, enzovoort. De voeding wordt beschermd door een zekering van 0,5 A. Is de volgende bewering waar of niet waar: áls een lampje in Jans schakeling doorbrandt, gaan alle andere lampjes uit'.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Jan heeft een aantal identieke lampjes van 6 V/0,1 A. Hij sluit er één aan op een voedingskastje dat staat ingesteld op 6,0 V. Daarna sluit hij het volgende lampje parallel aan, daarna het derde, enzovoort. De voeding wordt beschermd door een zekering van 0,5 A. Is de volgende bewering waar of niet waar: 'als Jan een nieuw lampje aansluit, gaan de andere lampjes minder fel branden'.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Jan heeft een aantal identieke lampjes van 6 V/0,1 A. Hij sluit er één aan op een voedingskastje dat staat ingesteld op 6,0 V. Daarna sluit hij het volgende lampje parallel aan, daarna het derde, enzovoort. De voeding wordt beschermd door een zekering van 0,5 A. Is de volgende bewering waar of niet waar: 'Jan kan op zijn hoogst vijf lampje aansluiten, voordat de zekering doorbrandt'.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Albert heeft de schakeling gemaakt uit de afbeelding. De weerstand R1 en R2 zijn allebei 2,0 Ω. De stroommeter wijst 2,5 A aan. Bereken de spanning over R1. Rond af op 1 decimaal., geef geen eenheid.
Slide 17 - Open vraag
Albert heeft de schakeling gemaakt uit de afbeelding. De weerstand R1 en R2 zijn allebei 2,0 Ω. De stroommeter wijst 2,5 A aan. Bereken de spanning over R2. Rond af op 1 decimaal., geef geen eenheid.
Slide 18 - Open vraag
Albert heeft de schakeling gemaakt uit de afbeelding. De weerstand R1 en R2 zijn allebei 2,0 Ω. De stroommeter wijst 2,5 A aan. Bereken de stroomsterkte door R2. Rond af op 1 decimaal., geef geen eenheid.
Slide 19 - Open vraag
Albert heeft de schakeling gemaakt uit de afbeelding. De weerstand R1 en R2 zijn allebei 2,0 Ω. De stroommeter wijst 2,5 A aan. Bereken de stroomsterkte door het lampje. Rond af op 1 decimaal., geef geen eenheid.
Slide 20 - Open vraag
Een metaaldraad heeft een weerstand van 1,0 Ω. Hoe groot is de weerstand van een draad van hetzelfde metaal die 2x zo lang is en 2x zo dik? Rond af op 1 decimaal en geef geen eenheid
Slide 21 - Open vraag
Een weerstand van 100 Ω en een variabele weerstand zijn parallel aangesloten op een batterij van 9,0 V. Welke waarde moet je de variabele weerstand geven zodat de totale stroomsterkte 200 mA is?
A
45 Ω
B
0,012 Ω
C
82 Ω
D
Ik heb meet informatie nodig om dit te kunnen berekenen
Slide 22 - Quizvraag
In de afbeelding zijn drie weerstanden van 1,0 Ω geschakeld. Bereken de spanning over weerstand 3. Rond af op 1 decimaal en geef geen eenheid.
Slide 23 - Open vraag
Een constantaandraad van 4,0 m lengte heeft een weerstand van 2,0 Ω. Bereken de diameter van de draad in mm. Rond af op 2 decimalen en geef geen eenheid.