Thema 1, H2 Spelling & Grammatica (waar/nietwaar)

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesstof herhalen

Slide 2 - Tekstslide

Noem 3 lidwoorden.

Slide 3 - Open vraag

Er zijn twee manieren om een zelfstandig naamwoord te vinden. Noem een van de manieren.

Slide 4 - Open vraag

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 5 - Open vraag

Een werkwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

De woordjes 'de, het, een' zijn lidwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Een bijvoeglijk naamwoord staat ALTIJD tussen het lidwoord en zelfstandig naamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Het woord 'blessure' is een zelfstandig naamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

De zachte katoen.
Het woord 'zachte' is een zelfstandig naamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Eten, verzorgen en prestatie zijn allemaal voorbeelden van werkwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

De harde bank zit niet lekker.

Het woord 'harde' is een bijvoeglijk naamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Achter het doel staan veel fotografen.

'Achter' is een voorzetsel van tijd
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Voorzetsels kunnen iets zeggen over tijd of over plaats.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Voetbalschoen, sporttenue en sportschool zijn allemaal voorbeelden van zelfstandig naamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Morgen eet ik met mijn broer in de kantine van de rugbyclub.

Het woord 'in' is een voorzetsel van plaats.
A

Slide 16 - Quizvraag

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Ik fiets graag naar de sportclub.

'Fiets' is in deze zin een werkwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag