Grammatica week 2.3 - 2.4

Grammatica blok 1
Week 2.3
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica blok 1
Week 2.3

Slide 1 - Tekstslide

Er zijn drie manieren op de PV te vinden. Welke ken je nog?

Slide 2 - Woordweb

Wat is de PV?
Morgen gaan we naar de supermarkt?
A
morgen
B
we
C
gaan
D
naar de supermarkt

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de PV?
Wie wil mij helpen de toets na te kijken?
A
wie
B
wil
C
na te kijken
D
helpen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de PV?
Ik heb gisteren een chocoladeletter gekocht.
A
heb
B
ik
C
gekocht
D
gisteren

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de PV?
Baptiste moet zijn telefoon verkopen.
A
Baptiste
B
moet
C
verkopen
D
zijn telefoon

Slide 6 - Quizvraag

Benoem van de volgende zin het WG:
Ik heb mijn tanden gepoetst.

Slide 7 - Open vraag

Benoem van de volgende zin het WG:
Morgen moeten we toch echt naar Spanje gaan.

Slide 8 - Open vraag

Benoem van de volgende zin het WG:
Vind jij die scheidbare samengestelde werkwoorden ook zo lastig?

Slide 9 - Open vraag


Scheidbare samengestelde werkwoorden

  • Uitlezen - Ik lees dat boek morgen uit
  1.  PV = lees uit, WG = lees uit
  • Nadoen - Hij doet het TikTok-dansje perfect na.
  • Opslaan - Wij stonden te laat op
  • Let op: dit is dan de PV en WG!

Slide 10 - Tekstslide

Werkwoorden met 'te' in WG 
  • We zitten te kletsen.
  • Zij ligt te appen in bed.
  • Katja loopt te zeuren.
  • te hoort ook bij het WG!

Slide 11 - Tekstslide

Wat is waar over deze zin?
We zitten te kletsen.
A
[zitten] is de PV, [te kletsen] is het WG.
B
[zitten] is de PV, [kletsen] is het WG.
C
[zitten] is de PV, [zitten te kletsen] is het WG
D
[kletsen] is de PV, [zitten te] is het WG.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is waar over deze zin?
Zij ligt te appen in bed.
A
[zij] is het OW, [ligt te appen] is het WG.
B
[ligt] is de PV, [appen] is het WG.
C
[zij] is het OW, [appen] is de PV.
D
[ligt] is de PV, [zij] is het OW.

Slide 13 - Quizvraag

Ontleed de zinnen op de volgende manier:

Ik / ga / pannenkoeken / bakken.
PV: ga
WG: ga bakken
OW: ik

Slide 14 - Tekstslide

Hij doet een Tik-Tokdansje na.

Slide 15 - Open vraag

Ik wil een voetbal hebben.

Slide 16 - Open vraag

Het lijdend voorwerp
Waar wordt iets mee gedaan?
Ik hak een boom om.
Ik geef een boek.
Hij geeft me een highfive
  1. Wat gebeurt er of wat wordt er gedaan?      [werkwoordelijk gezegde]
  2. Wie doet er of waarmee gebeurt iets?          [onderwerp]
  3. Waarmee is diegene iets aan het doen?      [lijdend voorwerp]
  4. DUS: wie of wat + OW + WG?

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?
Hij doet een Tik-Tokdansje na.
A
hij
B
doet na
C
een Tik-Tokdansje
D
Tik-Tokdansje

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het LV?
Ik wil een voetbal hebben.
A
ik
B
wil hebben
C
voetbal
D
een voetbal

Slide 19 - Quizvraag

Welke onderdelen vind je nog lastig?
A
Persoonvorm (ook scheidbare werkwoorden)
B
Werkwoordelijk gezegde (ook met te)
C
Onderwerp
D
Lijdend voorwerp

Slide 20 - Quizvraag

Ben je nu al goed voorbereid op de toets of zul je nog flink moeten oefenen en leren?
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Ik ga een ... halen
010

Slide 22 - Poll