H2 - P2 - les 6 - 4.1 -woordsoorten + lezen H5

H3 - P1 - week 8 - les 2 - grammatica verwerken
Welkom
Nederlands
Mevrouw Takken
Aanwezig op: dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

H3 - P1 - week 8 - les 2 - grammatica verwerken
Welkom
Nederlands
Mevrouw Takken
Aanwezig op: dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag

Slide 1 - Tekstslide

- Welkom
- Lezen
- H4 - grammatica - 4.1 Woordsoorten afsluiten
- H5 - Online leven - 5.2 C


Doel:
- Je kunt een bijstelling en een bvb onderscheiden en toevoegen in zinnen
- Je geeft aan of een zin een enkelvoudige of een samengestelde zin is. 
- Je benoemt vier nieuwe voornaamwoorden


Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Tekstslide

Dagopening

Slide 3 - Tekstslide

Stillezen
timer
15:00

Slide 4 - Tekstslide

4.1 terugblik

Slide 5 - Tekstslide

Verschillende zinsdelen: 

Hebben / jullie / afgesproken / bij het Bakkerscafé?
Hebben / jullie / afgesproken / bij het Bakkerscafé op de markt?
Hebben / jullie / afgesproken / bij het Bakkerscafé, dat kleine eettentje op de markt?
Hebben / jullie / afgesproken / bij het kleine Bakkerscafé?



Grammatica
Bijstelling
Bijvoeglijke bepaling

Slide 6 - Tekstslide

Deel van een zinsdeel dat extra uitleg over het zinsdeel geeft.
Benoemt de zaak of persoon nog een keer of geeft extra uitleg

- Staat altijd tussen komma's 
- of, staat na een zelfstandig naamwoord, na de komma (aan het einde van een zin). 


- De kleine jongen, die graag wilde groeien, sprong elke dag trampoline om sterke spieren te krijgen.
- Meneer Bouwman, de drugsbaron, is gisteren opgepakt.
- Ik ken Amersfoort, mijn woonplaats, heel erg goed. 




4.1 - bijstelling

Slide 7 - Tekstslide


Maak een zin waarin 'of' een onderschikkend voegwoord is. 

Slide 8 - Open vraag


Maak een zin die bestaat uit twee hoofdzinnen 

Slide 9 - Open vraag

Geef in vijf antwoorden antwoord:
Wat zijn de vijf nevenschikkende voegwoorden?

Slide 10 - Woordweb

Door de vervelende stakingen reden er vanmorgen geen treinen.

Doordat ProRail vanmorgen staakte, reden er vanmorgen geen treinen.
4.1 - Grammatica
Voegwoorden:

Lijm tussen twee delen in een samengestelde zin

Nevenschikkend: 
maar, en, of, dus, want

Nevenschikkend:
daarom, doordat, omdat, terwijl, of... 2x per week 
Hoofdzin:
PV en onderwerp staan naast elkaar

Bijzin:
Pv en onderwerp hoeven niet naast elkaar te staan. 
Ondergeschikt aan hoofdzin

Slide 11 - Tekstslide

De verveelde leerling zat in de klas te slapen

De verveelde leerling zat in de klas te slapen omdat hij het saai vond

Stap 1:
Zoek de persoonsvormen

Stap 2: 
Zoek de onderwerpen die bij de persoonsvormen horen

Stap 3: 
Check of pv en ow naast elkaar staan of dat ze ook los van elkaar kunnen





Enkelvoudig of samengesteld?
Bijzin
Hoofdzin

Slide 12 - Tekstslide

De verveelde leerling zat in de klas te slapen

De verveelde leerling zat in de klas te slapen omdat hij het saai vond

Stap 1:
Zoek de persoonsvormen

Stap 2: 
Zoek de onderwerpen die bij de persoonsvormen horen

Stap 3: 
Check of pv en ow naast elkaar staan of dat ze ook los van elkaar kunnen





Enkelvoudig of samengesteld?
Bijzin
Hoofdzin
Hoofdzin + hoofdzin = nevenschikkend voegwoord

En, want, maar, of, dus 
(alleen deze 5)
Hoofdzin + bijzin = 
onderschikkend voegwoord

of, ook, zodra, zodat, terwijl, omdat, daarom, om ... 

Slide 13 - Tekstslide

4.1 Grammatica woordsoorten

Slide 14 - Tekstslide

1. De verveelde leerling zat in de klas te slapen omdat de verveelde leerling de les saai vond. 

2. De verveelde leerling zat in de klas te slapen omdat hij het saai vond. 


Wat is het verschil tussen deze twee zinnen?








4.1 Grammatica woordsoorten

Slide 15 - Tekstslide

Voornaamwoorden:

Vragend voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord
Onbepaald voornaamwoord




4.1 - Grammatica woordsoorten
voornaamwoorden:

Woorden die verwijzen naar mensen, dieren, dingen, ideeën zonder ze direct te noemen. 

Het woord zelf heeft niet echt betekenis. 

Ze verwijzen naar woorden die wel direct betekenis hebben. 


Slide 16 - Tekstslide

4.1 - Grammatica woordsoorten
Vragend voornaamwoord:

Wie, wat, welke, wat voor een.

Staan in een vragende zin meestal vooraan. 
Geven een vraag aan.

- Wat neem je mee?
- Ik weet wie ik meeneem. 

Aanwijzend voornaamwoord:

Deze, die, dit, dat, zo'n.  

Het wijst iets of iemand aan. Staan meestal in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord.

De =  die/ deze
Het =  dit/ dat


Betrekkelijk voornaamwoord:

Die, dat, wat, wie

Verwijst naar iets wat eerder genoemd is. Het woord (of woordgroep) waarbij het hoort heet een antecedent.

De telefoon die overging.  


Onbepaald voornaamwoord:

iets, niets, niemand, iemand, alles, men, elke, wat, iedereen

Verwijst ergens naar waarvan je geen bijzonderheden weet. 

Toen zat alles mee
hij wil wel wat doen. 




Slide 17 - Tekstslide

4.1 - Grammatica woordsoorten
Vragend voornaamwoord:

Wie, wat, welke, wat voor een.

Staan in een vragende zin meestal vooraan. 
Geven een vraag aan.

- Wat neem je mee?
- Ik weet wie ik meeneem. 

Aanwijzend voornaamwoord:

Deze, die, dit, dat, zo'n.  

Het wijst iets of iemand aan. Staan meestal in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord.

De =  die/ deze
Het =  dit/ dat


Betrekkelijk voornaamwoord:

Die, dat, wat, wie

Verwijst naar iets wat eerder genoemd is. Het woord (of woordgroep) waarbij het hoort heet een antecedent.

Donderdag is het sinterklaas, wat spannend is.  


Onbepaald voornaamwoord:

iets, niets, niemand, iemand, alles, men, elke, wat, iedereen

Verwijst ergens naar waarvan je geen bijzonderheden weet. 

-Toen zat alles mee
hij wil wel wat doen. 




Slide 18 - Tekstslide

Hoofdstuk 5 - Online leven

Slide 19 - Tekstslide

Inhoudelijke verwerking

- Wat vind je hiervan?
- Welke dingen worden in de teksten genoemd die waar zijn en wat is volgens jou onzin?
- Hoe kun je hier nou echt op reageren?

Schrijf in 5.2 - C een reactie op deze twee brieven

- Je maakt C helemaal. Bij opdracht 3 pluis je een derde tekst over hetzelfde onderwerp helemaal uit elkaar. Wat zijn hier de belangrijkste onderdelen in?
Hoofdstuk 5 - Online leven

Slide 20 - Tekstslide