'Gisteren heeft hij zijn nieuwe huis bekeken.'
1. Maak zinsdelen van de zin.
2. Benoem één zinsdeel de pv.
3. Stel de vraag 'wie of wat?' aan de pv. Dat is het onderwerp.
4. Zie je nog meer werkwoorden in de zin, in welke vorm dan ook?
→Zo nee, dan is het ww. gez. alleen de pv.