25. BBL

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Leerdoelen
2.  Taalblokken
3.  Zinsdelen (over het vinden van pv + ondw)
4.  Persoonsvorm
5.  Onderwerp
6.   Werkwoordelijk gezegde
7.   De opdrachten

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Leerdoelen
2.  Taalblokken
3.  Zinsdelen (over het vinden van pv + ondw)
4.  Persoonsvorm
5.  Onderwerp
6.   Werkwoordelijk gezegde
7.   De opdrachten

Slide 1 - Tekstslide

1. LEERDOELEN
1. Je weet waar je zinsdelen plaatst in een zin
2. Je weet waarom je zinsdelen moet plaatsen
3. Je weet de persoonsvorm van een zin te vinden 
4. Je weet hoe je het onderwerp vindt
5. Je weet een werkwoord te vinden en daarmee de pv en het ww.gez. 

Slide 2 - Tekstslide

2. TAALBLOKKEN
Grammatica: 
5.6 Zinsdelen
5.7 Persoonsvorm en onderwerp (*) + theorie
5.8 Werkwoordelijk en nw gezegde (alleen opdracht 1)

5.10 Klopt de zin? (opdracht 7 en 8) + theorie
Eindtoets



Slide 3 - Tekstslide

3. ZINSDELEN
Er zijn twee manieren van ontleden. Bij de redekundige benoem je telkens zinsdelen. 

Elk zinsdeel benoem je 1x. 

Zo is één zinsdeel de persoonsvorm; één zinsdeel het onderwerp; een het meewerkend voorwerp, een het lijdend voorwerp, (enz). 







Slide 4 - Tekstslide

ZINSDELEN
Natuurlijk is er een uitzondering: de pv is óók (altijd) een werkwoord, daarom is het onderdeel van het werkwoordelijk gezegde. 

Daarom benoem je de pv 2x.

► de pv is dus altijd het ww. gez. (of er onderdeel van). 
► Een goede zin heeft één pv/ww en één onderwerp.





Slide 5 - Tekstslide

HOE DAN
Je zet streepjes meteen vóór en meteen na de persoonsvorm. 
Daar begin je altijd mee. 

Elk streepje markeert een woord dat of woordgroep die vóór de persoonsvorm kan staan. 

► Het resultaat is telkens een goede Nederlandse zin.  



Slide 6 - Tekstslide

HOE DAN
De zinsdelen van de zin 'De piano van Henk heeft kuren', zijn: 
►De piano van Henk | heeft | kuren.

Alles wat vóór het zinsdeel persoonsvorm staat is automatisch een zinsdeel. Vervolgens laat je de persoonsvorm op z'n plek staan en kijk je wat er nog meer voor kan staan. Als het maar een goede Nederlandse zin blijft. 



Slide 7 - Tekstslide

4. PERSOONSVORM

Hoe herken je een werkwoord? 
  • doe-woord
  • eindigt in praktisch alle gevallen op -en

Hoe herken je een zelfstandig naamwoord? 
  • je kunt er een lidwoord voor zetten. 
  • je kunt het verkleinen
  • je kunt het vermeerderen


Slide 8 - Tekstslide

PERSOONSVORM
De persoonsvorm is altijd een werkwoord, dat het onderwerp 'laat werken'. 

In de Nederlandse taal heb je in een goede zin altijd één (zinsdeel met het) onderwerp en één (zinsdeel met de) pv. 

Weet je de kortst mogelijke zin? 

Slide 9 - Tekstslide

5. ONDERWERP
De persoonsvorm is dus een werkwoord dat het onderwerp 'laat werken'.  Kijk maar: 'Henk | staart | naar mij.' 

Wat is de persoonsvorm? 

► Stel daarna de vraag 'wie of wat?' aan de persoonsvorm

Het antwoord is het onderwerp. 


Slide 10 - Tekstslide

6. WERKWOORDELIJK GEZEGDE
... ofwel alle werkwoorden in de zin. 

Kijk naar deze zin: 'Gisteren heeft hij zijn nieuwe huis bekeken.' 

► Hoe kom je er nu achter hoeveel werkwoorden er in de zin staan?




Slide 11 - Tekstslide

WERKWOORDELIJK GEZEGDE
'Gisteren heeft hij zijn nieuwe huis bekeken.' 

1. Maak zinsdelen van de zin. 
2. Benoem één zinsdeel de pv.  
3. Stel de vraag 'wie of wat?' aan de pv. Dat is het onderwerp. 
4. Zie je nog meer werkwoorden in de zin, in welke vorm dan ook? 
→Zo nee, dan is het ww. gez. alleen de pv. 



Slide 12 - Tekstslide

WERKWOORDELIJK GEZEGDE
Gisteren heeft hij zijn nieuwe huis bekeken.' 

1. Maak zinsdelen van de zin. 
Gisteren | heeft | hij | zijn nieuwe huis | bekeken.
2. je benoemt de pv.  
3. je benoemt het onderwerp. 
4. Je benoemt alle werkwoorden/werkwoordsvormen.  Ook 'te' hoort erbij. Daar kom je achter als je met zinsdelen werkt!



Slide 13 - Tekstslide

7. DE OPDRACHTEN
Module - 1F | 2F | 3F Grammatica en Spelling ► Hoofdstuk 5

Ga naar 5.5: Voegwoorden (signaalwoorden) en maak de opdrachten + leesleer de theorie. Daarna maak je 5.6 Zinsdelen + leesleer de theorie. Vervolgens 5.7: 'Persoonsvorm en onderwerp' en maak de opdrachten + leesleer de theorie. Tot slot 5.8 en dan alleen opdracht 1. Theorie: alleen over het ww.gez. (dus niet over het nw.gez). 





Slide 14 - Tekstslide

VOLGENDE WEEK
►Grammatica 5.10: Klopt de zin? 



Slide 15 - Tekstslide

EINDE VAN DE LES

Slide 16 - Tekstslide