Les 5: Lezen, onderwerp en hoofdgedachte




Nederlands Les 5: Lezen, onderwerp en hoofdgedachte

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les




Nederlands Les 5: Lezen, onderwerp en hoofdgedachte

Slide 1 - Tekstslide

Weten jullie het nog??
Er zijn verschillende tekstsoorten.
  • Informatieve teksten
  • Betogende teksten
  • Instructieve teksten

Slide 2 - Tekstslide

Informatieve teksten
De schrijver geeft door de tekst informatie over een onderwerp. Informatie geven betekent dat de schrijver er meer over vertelt. De tekst is neutraal. 

Slide 3 - Tekstslide

Betogende teksten
De schrijver geeft zijn mening over een bepaald onderwerp. Dat betekent dat de schrijver vertelt wat hij/zij ergens van vindt. Bijvoorbeeld of hij vindt dat mensen zich wel of niet moeten laten vaccineren tegen corona en waarom (met argumenten). De schrijver wilt mensen overtuigen.

Slide 4 - Tekstslide

Instructieve teksten
De schrijver legt uit hoe je iets moet doen zodat het goed gaat. 

Slide 5 - Tekstslide

TEAMS
- Ga naar TEAMS
- Klik op DIZO1-2
- Klik op bestanden en daarna op lesmateriaal
- Klik op Nederlands en daarna op profiel 1
- Klik daarna op les 5 en open het WORD- document, goed opslaan!!

Slide 6 - Tekstslide

Lesdoelen
  •  Je weet hoe je het onderwerp en de hoofdgedachte vindt.
  • Je kunt het onderwerp en de hoofdgedachte van een informatieve en een betogende lees- of luister tekst verwoorden.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen het onderwerp en de hoofdgedachte.
  • Je kunt omgaan met onbekende woorden.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Onderwerp en hoofdgedachte
Elke tekst heeft een onderwerp en een hoofdgedachte. Het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst geven beide antwoord op de vraag: 'waar gaat de tekst over?'. Er is wel een belangrijk verschil.

Het onderwerp is waar de tekst over gaat, bijvoorbeeld 'Corona'. Als er wordt gevraagd naar het onderwerp van een tekst, dan is het belangrijk dat je antwoord geeft in één of enkele woorden. Het onderwerp van een tekst mag nooit een hele zin zijn.

De hoofdgedachte is het belangrijkste wat er over het onderwerp wordt gezegd. Dus de kern van de tekst in één zin. Bij de hoofdgedachte is het juist WEL de bedoeling dat je antwoord geeft in één volledige zin.



Slide 9 - Tekstslide

Hoe kun je het onderwerp van een tekst vinden?
Vaak kun je het onderwerp al vinden zonder de tekst in zijn geheel te lezen. Het onderwerp staat meestal in de titel. Ook staat het vaak in de inleiding of in het slot. In een brief/e-mail vind je het vaak in de onderwerpsregel. Als je een bepaald woord steeds ziet terugkomen in de tekst, dan kan dat het onderwerp zijn.


Slide 10 - Tekstslide

Hoe kun je de hoofdgedachte van een tekst bepalen?
De hoofdgedachte vind je meestal in de titel, inleiding of het slot. Artikelen uit de krant hebben vaak een 'intro', een dikgedrukte alinea aan het begin. Meestal bevat die de hoofdgedachte van het artikel.
Vaak kun je de woorden uit het onderwerp gebruiken om de hoofdgedachte op te schrijven.

Slide 11 - Tekstslide

VOORBEELD
Het onderwerp van een tekst is bijvoorbeeld 'vaccineren'. De hoofdgedachte van de tekst: 'Er zijn nog steeds veel mensen niet gevaccineerd'. Dat laatste is dan het belangrijkste dat er over het vaccineren wordt gezegd in het artikel.

Slide 12 - Tekstslide

De juiste vorm van de hoofdgedachte
De hoofdgedachte is één zin, eventueel met één bijzin. Bijvoorbeeld: Uw bestelling is afgeleverd bij de buren.

Bij een betoog heb je de bijzin nodig voor het belangrijkste argument. Bijvoorbeeld: Nederland en Duitsland moeten één worden, omdat dat voor beide beter is.

Slide 13 - Tekstslide

Omgaan met onbekende woorden
Je komt soms woorden tegen die je niet kent. Vaak is het niet nodig precies te weten wat een woord betekent. Je kunt er verschillende manieren mee omgaan:

  • Doorlezen: wanneer je een onbekend woord tegenkomt, stop dan niet. Lees bij een geschreven tekst dan even door. Misschien kun je de tekst prima volgen zonder dat je precies de betekenis van het woord kent.

  • Gebruikmaken van de context: kijk naar de omliggende tekst. Dan wordt de betekenis vaak al wat duidelijker. Het woord kan namelijk verderop in de tekst worden uitgelegd of met een voorbeeld worden verduidelijkt. 

Slide 14 - Tekstslide

Omgaan met onbekende woorden
Ook het onderwerp van de tekst en de zinnen rond het onbekende woord kunnen aanwijzingen geven over de betekenis. Soms wordt het onbekende woord juist gevolgd door het tegenovergestelde. Bijvoorbeeld: ''Ik vind haar niet authentiek maar nep, fake''. Dan kun je wel raden wat authentiek betekent. 

Je kunt ook opzoek gaan naar een ander woord voor het moeilijke woord. Mogelijk heeft de schrijver of spreker ergens een ander woord of omschrijving gebruikt. Denk aan: ''Ik had als kind ook al enge dromen. Maar de nachtmerries begonnen steeds erger te worden naarmate ik ouder werd".

Slide 15 - Tekstslide

Opzoeken!
Helpen de eerste drie strategieën niet, dan kun je de betekenis van het woord opzoeken op https://mowb.muiswerken.nl/

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag!
Jullie mogen nu zelfstandig werken aan de opdrachten. Om 11:20 komen we terug online om af te ronden. Heb je vragen? Ik ben gewoon online in TEAMS!

Deze les moet volgende week woensdag 19 januari af zijn!

Slide 17 - Tekstslide