Babs Gons, Wie zijn we morgen
1. In de eerste zeven strofes van het gedicht staat de vraag centraal ‘wie we geweest zouden zijn’.
2. - ‘in het verzet hebben gezeten’ (strofe 2)
- ‘abolitionist’ zijn (strofe 2)
- ‘held’ zijn (strofe 2)
- ‘toezichthouder of toeschouwer’ zijn (strofe 2)
- ‘verstotene van het menszijn’ zijn (strofe 2)
- ‘gevangene van de tijd’ zijn. (strofe 3)
3. Als gevangene van de tijd ben je onlosmakelijk verbonden met een historische tijd. Hierdoor is je perspectief beperkt tot die historische tijd. Het is moeilijk om je als gevangene op de toekomst of het verleden te richten.
4. Strofe 4 verwijst naar slaafgemaakten die tijdens de slavernij geheime boodschappen aan elkaar doorgaven door de manier waarop zij hun doeken droegen. Ook in drumritmes en liederen konden geheime boodschappen verborgen zitten. Dit is een vorm van protest die op deze manier onzichtbaar bleef voor de plantage-eigenaren. De slaafgemaakten riskeerden met protest hun leven. Op ongehoorzaamheid jegens de eigenaar stond de doodstraf. Ook lijfstraffen werden veelvuldig en in extreme mate uitgevoerd.
5. verzet, abolitionist, held
6. We weten niet precies wie onze voorouders waren en of ze ‘fout’ of ‘goed’ waren. Als je mensen een ‘hart’ toedicht, ga je ervanuit dat ze ‘goed’ deden. Dicht je ze ‘een hakbijl’ toe, dan zijn ze ‘fout’ of hebben ze zich verzet.
7. Vanaf strofe 8.
8. Het betekent dat het verleden ook van invloed is op het heden en de toekomst. Wie we nu en morgen zijn, wordt mede bepaald door de mate waarin we ons verleden ‘uit de schaduw trekken / in de ogen kijken / en omhelzen’.
9. Het slavernijverleden is een gedeeld verleden van alle Nederlanders. Het heeft zowel ‘pijn’ als ‘welvaart’ opgeleverd. Het is wel zo eerlijk om zowel de ‘pijn’ als de ‘welvaart’ waaruit deze ‘erfenis’ van het verleden bestaat te delen. De oproep past bij de start van het Herdenkingsjaar Slavernijverleden, omdat er tot die tijd weinig aandacht en
compensatie is geweest in de Nederlandse maatschappij voor de ‘pijn’ die sommigen hebben geleden en nog lijden als ‘erfenis’ van het verleden.