AFP 1 - Les 2

AFP 1 - Les 1
Anatomie, Fysiologie, Pathologie 1 - 
Les 2
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
Anatomie/fysiologieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

AFP 1 - Les 1
Anatomie, Fysiologie, Pathologie 1 - 
Les 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesplanning
  • Herhaling les 1
  • Doornemen weekplanning
  • Doornemen leerdoelen
  • Mond & gebit
  • Slokdarm
  • Enzymen 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het spijsverteringskanaal is een .....
A
Open systeem: Staat in contact met "buitenwereld"
B
Gesloten systeem: Staat NIET in contact met "buitenwereld"

Slide 3 - Quizvraag

Pas als voeding wordt opgenomen in je darmen komt het "echt" ons lichaam binnen. 
Spijsverteringsstelsel
Sleep de woorden naar de juiste plek.
Slokdarm
Lever
Dikke darm
Galblaas
Maag
Alvleesklier
Dunne darm
Anus
Blinde darm

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk orgaan is een spijsverteringsorgaan?

A
Hart
B
Lever
C
Longen
D
Dikke darm

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke weg legt je voedsel af door het spijsverteringskanaal?

A
Slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm
B
Dunne darm, maag, slokdarm, dikke darm
C
Maag, slokdarm, dunne darm, dikke darm
D
Slokdarm, dikke darm, maag, dunne darm

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is het belangrijk om het voedsel goed te kauwen
A
Beter voor de maag
B
Beter voor de speeksel aanmaak
C
Beter voor de spijsvertering
D
B en C zijn beide goed

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar in het maagdarmkanaal worden de voedingsstoffen het meest opgenomen?
A
Maag
B
Dikke darm
C
Dunne darm

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vanuit welke darm gaat eten je lichaam uit?
A
Dikke darm
B
Endeldarm
C
Dunne darm
D
Kronkeldarm

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de pancreas?
A
Lever
B
Galblaas
C
Alvleesklier

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom zitten er plooien aan de binnenkant van je dunne darm?

A
Ze helpen het voedsel te verteren.
B
Ze helpen om het voedsel te verplaatsen naar de darmen.
C
Hier wordt voedsel in opgeslagen.
D
C en B zijn beide goed

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van gal?
A
Verteren van eiwitten
B
Verteren van vetten
C
Verteren van koolhydraten
D
Aanmaak van vitamine K

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom blijft de dunne darm altijd in beweging?
A
Om de voedingsstoffen kleiner te maken
B
Om de voedingsstoffen verder op te nemen
C
Hierdoor wordt de ontlasting dikker
D
Dit voorkomt buikkrampen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van de dikke darm?
A
Hij zorgt ervoor dat het lichaam enzymen aanmaakt
B
Hij zorgt ervoor dat het voedsel afgebroken wordt
C
Hij zorgt ervoor dat je darminhoud indikt en je geen diarree krijgt.
D
Hij voegt water toe aan je darminhoud, zodat je geen verstopping krijgt.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de taak van de dikke darm?
A
Opname van water
B
Indikken van de ontlasting
C
Opslag van ontlasting
D
Opname van de vitaminen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van de endeldarm?
A
Indikken van de ontlasting
B
Opslaan en vervoer van de ontlasting naar de anus
C
Vocht uit de ontlasting halen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is feces (faeces)
A
Braaksel
B
Bloed
C
Ontlasting
D
Urine

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Weekplanning
Les 1: Introductie spijsverteringskanaal
Les 2: Mond, gebit en slokdarm + enzymen
Les 3: Maag, milt en lever 
Les 4: Alvleesklier, galblaas, en de dunne darm
Les 5: De opname van voedingsstoffen en dikke darm
Les 6: De koolhydraatvertering, vetvertering en eiwitvertering

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Jij:
- Kunt toelichten welke spijsverteringsprocessen er plaatsvinden in de mond
- Kunt toelichten welke spijsverteringsprocessen er plaatsvinden in de slokdarm
- Kunt de opbouw van het gebit beschrijven
- Kunt toelichten welke functie het gebit heeft in de spijsvertering
- Kunt uitleggen hoe een enzym werkt


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als je in de lach schiet terwijl je aan het drinken bent, kun je je verslikken en kan er ook drank in je neusholte terechtkomen. Leg uit hoe dit gebeurd.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van de hoektanden?
A
vermalen het voedsel
B
snijden het voedsel af
C
houden een stuk voedsel stevig vast en helpen bij het afbijten

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een slikreflex?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijdens de slikreflex sluit het strotklepje de luchtpijp af.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onderzoek!
Maak les 2 - Opdracht 1

Bekijk je resultaten en verklaar!

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Enzymwerking

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dissimilatie= Afbreken       Assimilatie=opbouwen
Knippen
Plakken

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enzymen
  • zijn substraatspecifiek
  • enzym-substraat complex
  • het substraat eindigt vaak op -ose
  • het enzym eindigt vaak op -ase
cellulose - cellulase
maltose - maltase
amylose - amylase

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enzymactiviteit hangt af van:
  • temperatuur



  • pH

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enzymactiviteit hangt af van:
  • enzym-substraatconcentratie

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

E= enzym en
V= voedingsstof
Wat is fout bij dit schema van de enzymwerking?
A
Het enzym past precies op de voedingsstof
B
Het enzym breekt in twee delen
C
De voedingsstof breekt in twee delen
D
Er is slechts één voedingsstof aanwezig

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als een enzym gedenatureerd is, betekent dat dat het enzym ...
A
opgebruikt is
B
uit elkaar is gevallen
C
dood is
D
van vorm is veranderd

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymconcentratie gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe, omdat de concentratie van het enzym toeneemt.
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af, omdat de concentratie van het enzym afneemt.
D
Het enzym werkt alleen maar bij temperatuur Q.

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veel enzymmoleculen bevatten naast aminozuurmoleculen ook een niet-eiwitdeel, een co-factor, nodig voor de binding van het substraatmolecuul aan het enzymmolecuul.
Het zijn metaalionen als Mg2+ of Zn2+. De co-factor kan ook een organisch molecuul zijn (bijvoorbeeld een vitamine): het heet dan een co-enzym.

Co-factor = anorganisch
Co-enzym = organisch 

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Juist of Onjuist?

I Het niet-eiwitdeel van een enzym heet het co-enzym.
II Mg2+ kan een cofactor van een enzym zijn.
III Cofactoren zijn nodig voor de binding van het substraatmolecuul aan het enzymmolecuul.

A
I = juist II = juist III = juist
B
I = onjuist II = juist III = juist
C
I = onjuist II = onjuist III = juist
D
I = onjuist II = onjuist III = onjuist

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onderzoek!
Maak les 2 - Opdracht 2

Bekijk je resultaten en verklaar!

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Jij:
- Kunt toelichten welke spijsverteringsprocessen er plaatsvinden in de mond
- Kunt toelichten welke spijsverteringsprocessen er plaatsvinden in de slokdarm
- Kunt de opbouw van het gebit beschrijven
- Kunt toelichten welke functie het gebit heeft in de spijsvertering
- Kunt uitleggen hoe een enzym werkt


Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies