enzymwerking

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Het eiwit ATP5F1A is een onderdeel van het ATP-synthetase dat in de mitochondriën ATP vormt. Het gen voor dit eiwit bevindt zich op chromosoom 18.
Beschrijf hoe de polypeptideketen ATP5F1A in het mitochondrium terecht kan komen.

Slide 2 - Open vraag

De transportblaasjes met speekselenzym versmelten regelmatig met het celmembraan. Hoe komt het dat de cel niet steeds in volume groeit?

Slide 3 - Open vraag

Binas 70D
De lijst van gencodes geeft omschrijvingen en vermeldt de plaats in het genoom.
Noteer van drie bekende eiwitten die hun genetische code hebben in een locatie op chromosoom 11, de functie.

Slide 4 - Open vraag

Het medicijn taxol heeft op microtubuli een werking die tegengesteld is aan die van het medicijn colchicine. Taxol stabiliseert de eiwitten van de kernspoel die de cel gebruikt bij het uiteentrekken van de chromatiden tijdens de mitose. Colchicine remt de vorming van de microtubuli van de kernspoel.
Leg uit dat artsen beide stoffen kunnen gebruiken in de strijd tegen kanker.

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Veel enzymmoleculen bevatten een niet-eiwitdeel naast aminozuurmoleculen: een cofactor. De cofactor is nodig voor de binding van het substraatmolecuul aan het enzymmolecuul. Een cofactor is anorganisch, zoals de metaalionen Mg2+ of Zn2+, of organisch, bijvoorbeeld een vitamine. In het laatste geval heet de cofactor ook wel co-enzym.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 
Adri en Eduard voegen bij een experiment met enzymen in twee buizen een even grote hoeveelheid substraat toe. Aan buis 1 voegen ze een hoeveelheid enzym toe met zoveel remstof (die de ruimtelijke structuur van de enzymmoleculen verandert) dat alle enzymmoleculen onwerkzaam zijn. Aan buis 2 voegen ze evenveel enzym en evenveel remstof (met eenzelfde ruimtelijke structuur als het substraat) toe. Ze bepalen de mate van omzetting van het substraat.
Hierna voegen ze aan beide buizen een grote overmaat aan substraat toe.

Welk verschil tussen beide buizen kunnen Adri en Eduard verwachten bij het toevoegen van een overmaat aan substraat? Leg je antwoord uit.

Slide 23 - Tekstslide

geef hier antwoord

Slide 24 - Open vraag

Als een enzym gedenatureerd is, betekent dat dat het enzym ...
A
opgebruikt is
B
uit elkaar is gevallen
C
dood is
D
van vorm is veranderd

Slide 25 - Quizvraag

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymconcentratie gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe, omdat de concentratie van het enzym toeneemt.
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af, omdat de concentratie van het enzym afneemt.

Slide 26 - Quizvraag

Voor de teruggang van de koraalriffen worden diverse oorzaken genoemd. Door het broeikaseffect is de temperatuur van het water hoger dan de optimumtemperatuur. De verstoring van de fotosynthese zou veroorzaakt kunnen worden doordat de betrokken enzymen niet meer optimaal werken. Waardoor vermindert enzymwerking als de temperatuur hoger is dan de optimumtemperatuur?
A
omdat enzymen dan minder snel werken
B
omdat je enzymen altijd moet bewaren bij -20 graden
C
omdat er meer enzymen denatureren bij hogere temperatuur
D
omdat enzymen alleen werken bij de optimumtemperatuur

Slide 27 - Quizvraag

Hij pipetteert in drie reageerbuizen gelijke hoeveelheden van een enzymoplossing. Daarna incubeert hij de drie buizen gedurende 10 minuten bij verschillende temperaturen: buis 1 bij 10 oC, buis 2 bij 30 (optimum) oC en buis 3 bij 70 oC. Daarna voegt hij aan alle drie buizen eenzelfde hoeveelheid substraat toe en incubeert ze alle drie 15 minuten bij 30 oC. Tenslotte meet hij in de buizen de hoeveelheid overgebleven substraat.
(2p) 3 - In welke buis zal Benjamin de grootste hoeveelheid substraat vinden? Leg je antwoord uit.

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Link