17/11 extra uitleg/oefenen grammatica zinsdelen t/m O

Telefoon in de tas en snel gaan zitten.
In stilte pak je je laptop en log in op de LessonUP. Pak dan je lesboek, schrift, leesboek, mandela, etui en kleurtjes.
Ga lekker kleuren, terwijl je luistert naar de docent die voorleest.
timer
7:00
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Telefoon in de tas en snel gaan zitten.
In stilte pak je je laptop en log in op de LessonUP. Pak dan je lesboek, schrift, leesboek, mandela, etui en kleurtjes.
Ga lekker kleuren, terwijl je luistert naar de docent die voorleest.
timer
7:00

Slide 1 - Tekstslide

Ontleden zindelen
Ontleden zinsdelen

Slide 2 - Tekstslide

Planning
  • Lezen (hebben wel al gedaan)
  • Instructie/quiz
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet je hoe je zinsdeelstrepen in een zin plaatst
  • weet je wat de persoonsvorm en het onderwerp zijn
  • heb je geoefend met het verdelen van een zin in zinsdelen 
  • heb je geoefend met benoemen van de persoonsvorm en het onderwerp


Slide 4 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van deze les kunnen jullie het stappenplan van het ontleden van de zinsdelen tot en met het onderwerp weer uit je hoofd opnoemen en toepassen.

Groen = kennis = leren
Paars =  kunnen = oefenen 

Slide 5 - Tekstslide

Samen 
nakijken

Slide 6 - Tekstslide

Elk stukje hoort erbij
Elke stukje van de zin hoort erbij en heeft dus een naam. 
Alle losse delen vormen samen de gehele zin.

Je kan het vergelijken met een puzzel. Een puzzel is ook niet compleet als er een stukje mist. 

Slide 7 - Tekstslide

Wat is stap 1 en hoe vind je die?

Slide 8 - Open vraag

Wat is stap 2 en hoe zet je die?

Slide 9 - Open vraag

Wat is stap 3 en hoe zet je die?

Slide 10 - Open vraag

Persoonsvorm (PV)

Je zoekt eerst de persoonsvorm. Hoe doe je dat?
- Door de zin van tijd (tegenwoordige tijd/ verleden tijd) te veranderen: tijd-proef
- Door de zin van getal te veranderen (meervoud/ enkelvoud): getal-proef
- De zin vragend te maken. De persoonsvorm komt dan als eerste woord te staan.



Slide 11 - Tekstslide

Persoonsvorm (PV)

De docent heeft het hele jaar Nederlands aan de onderbouw. gegeven.
- Tijdproef: De docent had het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven. Het werkwoord dat van tijd veranderd is de persoonsvorm -->  had =  verleden tijd van heeft

De docent heeft het hele jaar Nederlands aan de onderbouw. gegeven.
- Getal: De docenten hadden het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven. Het werkwoord dat met de meervoud van het ONDERWERP mee veranderd is de persoonsvorm --> docenten = meervoud van docent(O)  - hebben =  meervoud van heeft --> zo vind je dus meteen het onderwerp!

De docent heeft het hele jaar Nederlands aan de onderbouw. gegeven.
- Vraag: Heeft de docent het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven?  --> Heeft komt vooraan te staan

De persoonsvorm onderstreep je en je zet het woord tussen strepen.
De docent | heeft | het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven.

Slide 12 - Tekstslide

Persoonsvorm

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Drie dagen in de week leest de docent de klas voor uit De Wisselaar.
Wat is de PV?

Slide 15 - Open vraag

Afgelopen zaterdag is Sinterklaas met het vliegtuig aangekomen.
Wat is de PV?

Slide 16 - Open vraag

Zinsdelen
Wat zijn zinsdelen?
Zinsdelen zijn woorden of woordgroepjes binnen de zin die bij elkaar horen. 
Een zinsdeel kan uit een woord bestaan, maar ook uit meerdere woorden.

Slide 17 - Tekstslide

Zinsdelen
Als je de volgorde van de zin verandert, blijven die woordgroepen altijd bij elkaar. 
Ieder zinsdeel heeft zijn eigen taak. 

Voorbeeld:
Joya gaf het witte paard een heerlijk appeltje.

Slide 18 - Tekstslide

Zinsdelen: zo doe je het
Joyagaf | het witte paard een heerlijk appeltje.
Joya - ja
Joya | gaf | het witte paard een heerlijk appeltje.
het (gaf Joya witte paard een heerlijk appeltje) - nee
het witte (gaf Joya paard een heerlijk appeltje) - nee
het witte paard (gaf Joya een heerlijk appeltje) - ja
Joya | gaf | het witte paard | een heerlijk appeltje.
een (gaf Joya het witte paard een heerlijk appeltje) - nee
een heerlijk (gaf Joya het witte paard appeltje) - nee
een heerlijk appeltje (gaf Joya het witte paard) - ja
Joya | gaf | het witte paard | een heerlijk appeltje.

En ja, het is veel werk en je hebt er (misschien geen zin in, maar er is geen andere manier om dit foutloos te doen.) Gewoon gaan doen en je wordt er vanzelf sneller en beter in.
Zinsdelen verkeerd = verkeerd benoemen en dus mogelijk bijna alles fout!

Slide 19 - Tekstslide

Zinsdelen een andere manier

Verander de zin steeds, maar gebruik alle woorden en zorg dat het een goede zin blijft. 
De woorden die altijd naast elkaar blijven staan, zijn een zinsdeel.

Joya gaf het witte paard een heerlijk appeltje.
  1. Gaf Joya het witte paard een heerlijk appeltje?
  2. Het witte paard gaf Joya een heerlijk appeltje.
  3. Een heerlijk appeltje gaf Joya het witte paard.


Slide 20 - Tekstslide

Zinsdelen
Deze zin is nu dus in stukken is verdeeld. De stukken die door strepen gescheiden worden, zijn dus  de zinsdelen 

Ieder zinsdeel heeft dus een eigen taak:
--> Zo is ‘Joya’ degene die iets doet in deze zin.
--> ‘Gaf’ vertelt wát Joya doet. Of deed, in dit geval. 
--> ‘Het witte paard’ is degene die een heerlijk appeltje in ontvangst neemt.
--> En ‘een heerlijk appeltje’ vertelt wat Joya aan het witte paard geeft. 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Verdeel in zinsdelen:
Drie dagen in de week LEEST de docent de klas voor uit De Wisselaar.

Slide 23 - Open vraag

Verdeel in zinsdelen:
Afgelopen zaterdag IS Sinterklaas met het vliegtuig aangekomen in Hellevoetsluis.

Slide 24 - Open vraag

Onderwerp
Wie of wat (vaak een wie)
+
Persoonsvorm
=
het onderwerp


|Mevrouw Hooi | geeft |uitleg |over het redekundig ontleden.|
PV = geeft 
Wie of wat geeft? --> Mevrouw Hooi  --> O = Mevrouw Hooi


Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Drie dagen in de week LEEST de docent de klas voor uit De Wisselaar.
Wat is het onderwerp?

Slide 27 - Open vraag

Afgelopen zaterdag IS Sinterklaas met het vliegtuig aangekomen in Hellevoetsluis
Wat is het onderwerp?

Slide 28 - Open vraag

De puzzel van het ontleden
De puzzel moet compleet zijn en alle stukjes passen in elkaar en heb je nodig om de zin/puzzel compleet te krijgen.
Stap 1: PV = werkwoord, Je doet getalproef (ev-mv) of tijdproef (tt-vt).
Stap 2: zinsdeelstrepen plaatsen --> elk deel dat voor de ~PV kan en een correcte zin blijf = een zinsdeel
Stap 3: O = Wie/wat + PV

Slide 29 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van deze les kunnen jullie het stappenplan van het ontleden van de zinsdelen tot en met het onderwerp weer uit je hoofd opnoemen en toepassen.

Groen = kennis = leren
Paars =  kunnen = oefenen 

Slide 30 - Tekstslide

Werk voor de deze en de volgende les:

  •  Blz. 44, opdracht 4


Wat niet af is = huiswerk
Klaar = lezen!
timer
15:00

Slide 31 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet je hoe je zinsdeelstrepen in een zin plaatst
  • weet je wat de persoonsvorm en het onderwerp zijn
  • heb je geoefend met het verdelen van een zin in zinsdelen 
  • heb je geoefend met het benoemen van de persoonsvorm en het onderwerp


Slide 32 - Tekstslide

Ik kan de pv vinden, zinsdeelstrepen plaatsen en het onderwerp benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 34 - Open vraag

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 35 - Open vraag