week 39 i uur huiswerk incl hoe vragen beantwoorden

Klas 1: geschiedenis, 
donderdag 7de uur: inschrijfuur
Binnen= beginnen:
  • Ga rustig zitten
  • Tas op de grond
  • Jas uit

  • Pak alvast je leerboek en schrift en start met lezen van paragraaf 1.1 of 1.2



1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Klas 1: geschiedenis, 
donderdag 7de uur: inschrijfuur
Binnen= beginnen:
  • Ga rustig zitten
  • Tas op de grond
  • Jas uit

  • Pak alvast je leerboek en schrift en start met lezen van paragraaf 1.1 of 1.2



Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
1.  Alle soorten vragen bespreken.
2. Voorbeelden van antwoorden op vragen bekijken en verbeteren.
3. Zelf oefenen met hulpmiddel 'HOUD' 
4. Huiswerkopdrachten bespreken.

Slide 2 - Tekstslide

Soorten vragen en antwoorden formuleren
  • Welke soorten vragen kun je allemaal verwachten op een geschiedenis toets?
  • Op welke manier beantwoord je de vraag?

Slide 3 - Tekstslide

Formuleren met HOUD
H - herhaal een deel van de vraag + 
O - Omdat. Na het herhalen van de vraag vul je je antwoord aan met het woord omdat.
U - Uitleg. Na het woord ‘omdat’ ga je bij Leg-uit vraag uit de leerstof argumenten noemen die antwoord geven op de gestelde vraag.
D - Dus. Je eindigt je antwoord met een conclusie. Een conclusie is een korte samenvatting van je antwoord waarmee je jouw antwoord verduidelijkt. 

Slide 4 - Tekstslide

1. De NOEM vraag
De eerste vraagvorm die je tegen kan komen is de noem-vraag. Bij een noem-vraag staat meestal het aantal antwoorden dat je moet geven. 

Bv: Noem twee kenmerken van de levenswijze van jagers en verzamelaars. (2 pt.)

Slide 5 - Tekstslide

Noem twee kenmerken van de levenswijze van jagers en verzamelaars. (2pt.)

Slide 6 - Open vraag

1. De noem vraag
Let op: Een noem-vraag heeft maar een kort antwoord nodig, meestal 1 zin. Antwoord geven in 1 of 2 woorden is altijd fout. 
Je herhaalt eerst de vraag in je antwoord. 

Slide 7 - Tekstslide

2. De leg uit-vraag
Dit is de meest voorkomende vraagvorm op een proefwerk. 
Bij een leg uit-vraag moet je antwoord bestaan uit een klein verhaaltje.

 Er moet ook altijd een korte conclusie in je antwoord zitten waarbij je een deel van de vraag herhaalt.

Slide 8 - Tekstslide

2. De Leg uit-vraag
VB: Leg uit waarom we uit de periode prehistorie alleen ongeschreven bronnen hebben teruggevonden. (2pt.)

Je antwoord moet dus bestaan uit een klein verhaaltje 
geformuleerd met HOUD: Herhaal-Omdat- Uitleg met een argument uit de leerstof-Dus (conclusie)  
TIP: Als er een begrip in de vraag staat, leg dat dan altijd kort uit in je antwoord.

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit waarom we uit de periode prehistorie alleen ongeschreven bronnen hebben teruggevonden. (2pt.)

Slide 10 - Open vraag

3. De vergelijkingsvraag
Een iets moeilijkere vraagvorm is de vergelijkingsvraag
Bij deze vraag moet je vaak twee of meer dingen met elkaar vergelijken. 

Zo’n antwoord bestaat daarom altijd uit meerdere delen. Wanneer je twee dingen met elkaar moet vergelijken bestaat je antwoord dus uit twee delen

Slide 11 - Tekstslide

3. De vergelijkingsvraag
VB: Vergelijk het leven van een jager-verzamelaar met het leven van een boer. Noem twee verschillen. (2pt.)

Antwoord: Een jager-verzamelaar trekt rond en ze zijn met een kleine groep. 

Slide 12 - Tekstslide

Wat is er fout aan dit antwoord? Antwoord: Een jager-verzamelaar trekt rond en zijn ze met een kleine groep. (2pt.)

Slide 13 - Open vraag

4. De Stellingvraag
Bij deze vraag krijg je één of meer stellingen en wordt je gevraagd hier iets over te zeggen. 

Soms moet je jouw mening erover geven, of laten zien waarom de stelling waar of niet waar is. Wat je moet onthouden is dat je altijd argumenten moet geven. (feiten uit het boek)

Slide 14 - Tekstslide

4. De Stellingvraag
VB: Stelling: In een agrarische samenleving is er meer verschil in status dan bij een samenleving van jagers en verzamelaars.
Leg uit dat bovenstaande stelling klopt.

LET OP: Dit is dus ook een leg uit vraag!!

Slide 15 - Tekstslide

VB: Stelling: In een agrarische samenleving is er meer verschil in status dan bij een samenleving van jagers en verzamelaars.
Leg uit dat bovenstaande stelling klopt. (2pt.)

Slide 16 - Open vraag

6. De bronnenvraag
De bronnenvraag is meestal een combinatie van een inzichtvraag met een leg uit vraag
Je moet vaak iets met een bron verbinden en de bron in je antwoord gebruiken. 
BV: Welk begrip past bij de bron? 
Wat is de mening van de maker van de bron?
Is de bron bruikbaar voor....?

Slide 17 - Tekstslide

6. De bronnenvraag 
H - Herhaal de vraag en en beantwoord de kern van de vraag.
O - Omdat..... 
U - Uitleg. 
Bij een tekstbron verwijs je naar de bron. Dit doe je zo:
Ik lees in de bron dat…… (schrijf een zin uit de bron over)
Bij een beeldbron verwijs je naar de bron. Dit doe je zo:
Ik zie in de bron dat……. (schrijf een voorbeeld op van wat je ziet)
Leg daarna uit waarom je voor dit voorbeeld kiest. 
D - Dus - conclusie. 

Slide 18 - Tekstslide

De Franse geestelijke Fulcher van Chartres, die zich in 1100 in het koninkrijk
Jeruzalem vestigt, schrijft in een kroniek in het jaar 1100:
Wij zijn onze geboorteplaatsen al vergeten, voor velen van ons zijn ze
onbekend, of spreken er in ieder geval nooit meer over. Sommigen van ons
bezitten in dit land al huizen of knechten, die hen toebehoren alsof het hun
erfgoederen zijn. De ene heeft een vrouw gehuwd die geenszins zijn
landgenote is, een Syrische of een Armeense, of zelfs een Saraceense1), die
de genade van het doopsel heeft ontvangen. (…) Zij die in hun eigen land arm
waren, maakt God hier rijk; zij die maar een paar duiten hadden, bezitten hier
een ongekend aantal byzantijnen2). Zij die slechts pachters waren, schenkt
God hier een heel landgoed.
Bron: Fulcher van Chartres, 1100 
Bron 1: Uit een nieuwsartikel
Bij een opgraving in Rotterdam hebben archeologen drie kuilen met crematieresten gevonden. Ze lagen op een zandheuvel, die in de prehistorie meer dan tien meter uitstak boven de rest van het landschap. Uit onderzoek blijkt dat de graven ongeveer 9000 jaar oud zijn. Daarmee zijn het de oudste graven die ooit in Nederland zijn gevonden. In de kuilen met de crematieresten zijn ook andere voorwerpen begraven. Zoals werktuigen van vuursteen, een hamer en een slijpsteen. Het is bijzonder dat sommige werktuigen zijn gemaakt van een steensoort die afkomstig is uit België. De crematieresten zijn onderzocht door deskundigen. Daaruit blijkt dat in elke kuil een gecremeerd persoon is begraven. Een daarvan was een vrouw. Ook is ontdekt dat de drie personen niet op hetzelfde moment zijn gecremeerd.

Naar: David Veldman, Oudste crematieresten van Nederland gevonden, Archeologie online, 2011


Slide 19 - Tekstslide

Is bron 1 een primaire of een secundaire bron? Leg je antwoord uit met een voorbeeld uit de bron. (2pt.)

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

Welke soort samenleving past bij bron 2? Leg je antwoord uit met een voorbeeld uit de bron. (2pt.)

Slide 22 - Open vraag

Bron 3: Onderzoek onthult de geheimen van de oudste jurk van Nederland.  
Het oudste bekende kledingstuk van Nederland is een felrood en blauw geblokte wollen jurk van bijna 2800 jaar oud, zo blijkt uit recent onderzoek. Fragmenten van dit kledingstuk zijn samen met bronzen en ijzeren sieraden in 2010 gevonden in een rijk graf uit de ijzertijd, tijdens opgravingen van een grafveld op de Maashorst bij Uden. Een reconstructie van de jurk is samen met de originele sieraden en wolresten te zien in Museum Jan Cunen in Oss.

Slide 23 - Tekstslide

Welk begrip past het beste bij bron 3? Leg je antwoord uit met een voorbeeld uit de bron. (2pt.)

Slide 24 - Open vraag