Nog een keer oefenen les 13, 14, 37,45, 46, 69 en 70.

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het zelfstandige naamwoord?

De jongen kan goed poetsen.
A
jongen
B
kan
C
goed
D
poetsen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het zelfstandige naamwoord?

De man rijdt heel hard.
A
hard
B
heel
C
rijdt
D
man

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het zelfstandige naamwoord?

De directeur koopt iets nieuws.
A
koopt
B
iets
C
directeur
D
de

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het zelfstandige naamwoord?

De hamster rent graag.
A
de
B
hamster
C
rent
D
graag

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het zelfstandige naamwoord?

Ik pak een paperclip.
A
ik
B
pak
C
een
D
paperclip

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Wat heb jij een mooi beeld gemaakt.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Ik heb een diamanten ring.

Slide 10 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Het koude water stroomt door een buis.

Slide 11 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Ik gebruik liever een kleine lepel.

Slide 12 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
De ronde tafel is gemaakt van planken.

Slide 13 - Open vraag

Vul het bijvoeglijk naamwoord goed in:
Wat een ______ prestatie heeft hij geleverd. (knap)

Slide 14 - Open vraag

Vul het bijvoeglijk naamwoord goed in:
De _____  ballon waait weg. (rubber)

Slide 15 - Open vraag

Vul het bijvoeglijk naamwoord goed in:
Ik maak een ___________ vlieger. (papier)

Slide 16 - Open vraag

Vul het bijvoeglijk naamwoord goed in:
Het meisje zit op een ________ paard. (prachtig)

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Persoonlijk of bezittelijk?
Ik ga vrijdag naar de speeltuin.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 19 - Quizvraag

Persoonlijk of bezittelijk?
Is dat jouw koffiekopje?
Is dat jouw koffiekopje?
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 20 - Quizvraag

Persoonlijk of bezittelijk?
Ze heeft haar zeilboot uitgeleend.
Ze heeft haar zeilboot uitgeleend.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 21 - Quizvraag

Persoonlijk of bezittelijk?
Ze heeft haar zeilboot uitgeleend.
Ze heeft haar zeilboot uitgeleend.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 22 - Quizvraag

Persoonlijk of bezittelijk?
Mijn kamer moet opgeruimd worden.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Vul het voltooid deelwoord goed in:
Het kleedje is zwaar _____________ (beschadigen) 

Slide 25 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord goed in:
Wat wordt hier veel _________. (praten)

Slide 26 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord goed in:
Wanneer zijn jullie _______ ? (verhuizen) 

Slide 27 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord goed in:
Er waren twee ruiten _________. (breken)

Slide 28 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord goed in:
Er is een felle brand ________. (uitbreken)

Slide 29 - Open vraag

Heb je _____ man gezien?
A
die
B
dat

Slide 30 - Quizvraag

_________ meisje is veel slimmer dan de rest.
A
Die
B
Dat

Slide 31 - Quizvraag

Ik wil ________ programma niet missen.
A
dit
B
deze

Slide 32 - Quizvraag

Ik vind ________ beesten dichtbij maar eng.
A
deze
B
die

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Wat is het voorzetsel?
De beer zit onder de boom.

Slide 35 - Open vraag

Wat is het voorzetsel?
Haar ouders zijn sinds gisteren weer thuis.

Slide 36 - Open vraag

Wat is het voorzetsel?
Wij lopen vast naar de bushalte.

Slide 37 - Open vraag

Wat is het voorzetsel?
Vanaf morgen zijn de winkels geopend.

Slide 38 - Open vraag

Wat is het voorzetsel?
Het boze kind schopt tegen de tafelpoot.

Slide 39 - Open vraag

Wat is het voorzetsel?
Pien wil graag met haar poppen spelen.

Slide 40 - Open vraag

Vul in:
Ik _________ elke dag een paar kilometer. (joggen)

Slide 41 - Open vraag

Vul in:
Vorige week _______ je nog op je fiets naar school. (racen)

Slide 42 - Open vraag

Vul in:
Het meisje _________ met een boek op de bank. (relaxen)

Slide 43 - Open vraag

Vul in:
De jongen ________ elke dag. (snoozen)

Slide 44 - Open vraag

Magister me

Slide 45 - Tekstslide