Spelling plot les 1 t/m 8

Spelling 
1. Wel of geen klinkerbotsing
2. Lange en korte klanken
3. Van meer woorden een woord maken
4. Wel of geen -n aan het eind van een woord
5. Wel of geen hoofdletter
6. Leestekens
7. Klemtoontekens en uitspraaktekens
8. Opzoekwoorden
9. Werkwoordspelling
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling 
1. Wel of geen klinkerbotsing
2. Lange en korte klanken
3. Van meer woorden een woord maken
4. Wel of geen -n aan het eind van een woord
5. Wel of geen hoofdletter
6. Leestekens
7. Klemtoontekens en uitspraaktekens
8. Opzoekwoorden
9. Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn klinkers ook al weer?

Slide 2 - Open vraag

Weet jij een woord met klinkerbotsing?

Slide 3 - Open vraag

1. klinkerbotsing 
Klinkerbotsing betekent dat er twee klinkers naast elkaar staan die je als één klank kunt lezen, terwijl ze bij verschillende lettergrepen horen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Wat doen we als twee klinkers botsen?
Hoe los je klinkerbotsing op?

In een woord of afleiding: met een trema
- reunie [fout] → reünie
- geergerd [fout] → geërgerd
- officiele [fout] → officiële
- tweeentwintig [fout] → tweeëntwintig

In een samenstelling: met een verbindingsstreepje 
- meeeter [fout] → mee-eter

Bij meervoudsvormen (let op de klemtoon!): met een trema
- fantasieen [fout] → fantasieën
- bacterien [fout] → bacteriën


Slide 6 - Tekstslide

Welk woord is goed?
A
poëzie
B
ge-etter
C
drieen
D
feën

Slide 7 - Quizvraag

1.2 korte en lange klanken 
Veel woorden en namen eindigen op een klinker: Milou, code, cadeau, spray, opa, Theo, paraplu, taxi.

Bij dubbelklanken en korte klanken is er geen uitspraakprobleem als je er letters achter zet:
Miloutje, codes, cadeautje, cadeaus, sprays.

Bij de meeste lange klanken ontstaat er wel een uitspraakprobleem als je er letters achter zet:
[fout] opatje, Theos boek, paraplutje, taxis.


maak een samenvatting of schrijf mee '

Slide 8 - Tekstslide

Woorden die eindigen op een klinker mer een lange klank, zoals foto

Slide 9 - Woordweb

Wat doe je met woorden die eindigen op een lange klank?

Slide 10 - Tekstslide

2.1.1 verkleinvorm:
Bij korte klanken, dubbelklanken en woorden op -ee is er geen uitspraakprobleem: je zet er gewoon -tje achter. 
- bureau → bureautje
Bij woorden op -i kun je de i verlengen door er een e bij te zetten:
- taxi → taxietje
Bij woorden op é zet je er een e bij en het accentteken vervalt.
- café → cafeetje
Als je geen extra letters kunt zetten, dan gebruik je een apostrof:
- baby → baby’tje
Bij afkortingen en tekens gebruik je ook een apostrof:
- wc → wc’tje

Slide 11 - Tekstslide

 2.1.2 meervoud:
Bij korte klanken, dubbelklanken en woorden op -ee en é is er geen uitspraakprobleem: je zet er gewoon -s achter. 

ziekte → ziektes
cadeau → cadeaus

In alle andere gevallen gebruik je een apostrof:

cola → cola’s
radio → radio’s

Bij afkortingen en tekens gebruik je ook een apostrof:

wc → wc’s
€ → €’s

Slide 12 - Tekstslide

1.3 Spelling - Van meer woorden één woord maken

Je kunt van meer woorden één woord maken. Zo'n woord noemen we een samenstelling:

bad + kamer = badkamer
bad + kamer + deur = badkamerdeur
tuin + stoel = tuinstoel
Soms moet je er een tussenletter tussen zetten. Vaak kun je horen wanneer dat moet.

Slide 13 - Tekstslide

Schrijf een samengesteld woord op

Slide 14 - Woordweb

1 Samenstelling met tussenletter -(e)n
De hoofdregel is: kijk naar het linkerwoord. Als dit een meervoud heeft op (e)n, dan schrijf je de -n ook in de samenstelling.
pan + koek = pannenkoek
paard + voer = paardenvoer

Als het linkerwoord geen meervoud heeft, of een meervoud op -s, dan schrijf je geen tussen-n.
weide + vogel = weidevogel
asperge + soep = aspergesoep

Helaas zijn er bij de tussen-n best een paar lastige gevallen. Bij 'Meer weten' vind je hier meer uitleg over.

Slide 15 - Tekstslide

2 Samenstelling met tussenletter -s
Als je een s hoort, moet je hem schrijven.

meisje + kamer = meisjeskamer
lichaam + geur = lichaamsgeur

Soms hoor je deze tussen-s niet goed, maar moet je hem wel schrijven.
Dit kun je ontdekken door een andere samenstelling met hetzelfde beginwoord te maken.

meisjeskamer, dus ook meisjesspeelgoed
lichaamsgeur, dus ook lichaamsscanner
stationsgebouw, dus ook stationsstraat

Slide 16 - Tekstslide

3 Van andere woordsoorten een woord maken

 Je kunt ook van andere woordsoorten één woord maken.

daar + om + heen = daaromheen
er + tegen + over = ertegenover
de + zelfde = dezelfde
een + zelfde = eenzelfde
half + uur = halfuur
twee + honderd = tweehonderd
uit + lenen = uitlenen
over + lopen = overlopen

Slide 17 - Tekstslide

Welk woord is goed?
A
Paardestal
B
Spinnewiel
C
Zonnenbril
D
Chocoladenmelk

Slide 18 - Quizvraag

Waarom is dit het juiste antwoord?

Slide 19 - Open vraag

Schrijf zoveel mogelijk aan elkaar!

De algemene regel in het Nederlands is: schrijf zoveel mogelijk aan elkaar. Soms moet je er een liggend streepje tussen zetten of een trema gebruiken, omdat je anders problemen krijgt met de uitspraak. Zie hiervoor de toolbox Spelling - Klinkerbotsing

Als je twijfelt, zoek het woord dan op in woordenlijst.org!

Slide 20 - Tekstslide

Oefenen!
Oefen in de spellingapp van Plot26 de volgende onderdelen:
1. Wel of geen klinkerbotsing
2. Lange en korte klanken
3. Van meer woorden een woord maken

Lees eventueel extra uitleg in de toolbox.

Slide 21 - Tekstslide

4. Wel of geen -n aan het eind van een woord
Bijvoeglijke naamwoorden
Achter gewone bijvoeglijke naamwoorden komt soms een -e. Je schrijft hier nooit een -n achter:
- grote, gore onderbroeken
- fijne, mooie kleren

Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden
Sommige bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over het materiaal waar iets van gemaakt is.
Deze bijvoeglijke naamwoorden schrijf je wel met -en: 
- een houten snijplank
- een zilveren ketting

Slide 22 - Tekstslide

Wat is goed?
A
Granieten vloer
B
Garantiete vloer
C
Graniet vloer
D
Allemaal fout

Slide 23 - Quizvraag

alle of allen/ beide of beiden
Alle of allen; beide of beiden?
Woorden als alle, beide, en sommige kun je met en zonder -n schrijven:

Sommige docenten verzinnen echt grappige dingen.
Enkelen doen nooit iets leuks.
De paarden stonden beide in de wei.
De leerlingen zijn allen geslaagd.
Meestal hoor je dit niet, dus je moet de regels kennen. Bij Meer weten kun je deze regels vinden.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

5. Woorden met of zonder hoofdletter

Slide 26 - Tekstslide

Schrijf een woord op wat we schrijven met een hoofdletter

Slide 27 - Woordweb

Welke woorden schrijven we met een hoofdletter? 
De regels...

Slide 28 - Tekstslide

maar.....

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Welk woord is fout?
A
Koranvertaling
B
Kerstavond
C
Mevrouw De Laat
D
Noord-Holland

Slide 31 - Quizvraag

Wat zijn de uitzonderingen bij persoonsnamen? Noem een paar voorbeelden

Slide 32 - Open vraag

Wat zijn de uitzonderingen bij aardrijkskundige namen? Noem een paar voorbeelden

Slide 33 - Open vraag

Wat zijn de uitzonderingen bij Feestdagen, historische gebeurtenissen en religieuze woorden? Noem een paar voorbeelden

Slide 34 - Open vraag

6. Leestekens

Slide 35 - Tekstslide

Voorbeeld van een leesteken is

Slide 36 - Woordweb

Waarom gebruiken we leestekens?

Slide 37 - Open vraag

Slide 38 - Tekstslide

Wanneer welke leestekens?

Slide 39 - Tekstslide

Wanneer welke leestekens?

Slide 40 - Tekstslide

In welke zin staan de leestekens NIET goed?
A
Sorry, ik snap het niet.
B
Ik dacht: dat hij gelijk had
C
Ik volg de les, omdat het interessant is.
D
Doe die deur dicht!

Slide 41 - Quizvraag

Oefenen! 
Oefen in de spellingapp van Plot26 de volgende onderdelen:

4. Wel of geen -n aan het eind van een woord
5. Wel of geen hoofdletter 
6. Leestekens

Lees eventueel extra uitleg in de toolbox.

Slide 42 - Tekstslide

7. Klemtonen spellen
Spelling - Klemtoontekens en uitspraaktekens

Slide 43 - Tekstslide

Hoe spreek je 'een' uit in de volgende zin?

Ik koop denk ik een van die twee shirts.
A
Als ‘un’
B
Als ‘één’

Slide 44 - Quizvraag

Een of één

‘Een’ kun je op twee manieren uitspreken:
als ‘un’
als ‘één’

Mag ik nog een blikje cola?
of
Mag ik nog één blikje cola?

Slide 45 - Tekstslide

Wanneer gebruiken we klemtoontekens?

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Wat betekent 'voorkomen' in de zin: Hoe kun je spierpijn voorkomen?
A
Iets wat ergens is
B
Iets wat niet gebeurt

Slide 48 - Quizvraag

Klemtoon en betekenis

Sommige woorden hebben twee betekenissen, afhankelijk van waar de klemtoon ligt.

Weet jij of er nog gorilla’s in het wild voorkomen?
Ze worden nu gefokt om uitsterven te voorkomen.

Om duidelijk te maken welke betekenis je bedoelt, mag je extra accenten aanbrengen:
Weet jij of er nog gorilla’s in het wild vóórkomen?
Ze worden nu gefokt om uitsterven te voorkómen.

Slide 49 - Tekstslide

Weet jij waar malariamuggen
A
vóórkomen
B
voorkómen

Slide 50 - Quizvraag

8. Opzoekwoorden

Voor heel veel woorden zijn er geen spellingregels. Als je dan niet kunt horen hoe je ze schrijft, moet je ze gewoon uit het hoofd leren óf opzoeken.
Dit laatste adviseren we en daarom noemen we ze opzoekwoorden. Gebruik hiervoor de website van de Taalunie: woordenlijst.org.

Er zijn verschillende soorten opzoekwoorden. We bekijken ze samen in de toolbox van Plot26. 





Slide 51 - Tekstslide

9. Werkwoordspelling

Slide 52 - Tekstslide

Oefenen! 
Oefen in de spellingapp van Plot26 de volgende onderdelen:

7. Klemtoontekens en uitspraaktekens
8. Opzoekwoorden 

Lees eventueel extra uitleg in de toolbox.

Slide 53 - Tekstslide

Slide 54 - Tekstslide