Een komma maakt een zin leesbaarder door een korte pauze aan te geven.
Regels voor de komma:
✅ Tussen twee werkwoorden die niet bij hetzelfde gezegde horen
Als ik deze rekening betaal, verrekenen we het later.
✅ Bij opsommingen (behalve vóór en/of)
Ik heb twee vissen, drie hamsters en een hond.
✅ Voor signaalwoorden zoals maar, want, omdat, zodat
Het regent, maar ik moet nog naar de winkel.
✅ Bij een aanhef, uitroep of naam
‘Noud, help je even mee?’