Spelling blok 1 t/m 5

Spelling 
Blok 1 t/m 6 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Spelling 
Blok 1 t/m 6 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Lesdoelen
- Nieuwe theorie
- Verwerkingsquiz
- Aan de slag!

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen:
- Aan het einde van de les hebben we alle nieuwe theorie van spelling blok 1 t/m 6 behandeld.

Slide 3 - Tekstslide

Theorie

Slide 4 - Tekstslide

Zinnen met twee onderwerpen en twee gezegdes
Tot nu toe heb je veel geoefend met zinnen met één persoonsvorm. Bij zinnen met twee persoonsvormen moet je goed opletten, want er staan twee gezegdes en twee onderwerpen in.

Slide 5 - Tekstslide


De eerste persoonsvorm is heeft. Mijn zusje is het onderwerp. Je schrijft hier dus de zij-vorm: heeft.

De tweede persoonsvorm is mag. Daar hoort het onderwerp ik bij. Je schrijft hier dus de ik-vorm: mag.

Slide 6 - Tekstslide



In deze zin is de eerste persoonsvorm zijn. Twee glazen is het onderwerp. Je schrijft dus de meervoudsvorm: zijn.
De tweede persoonsvorm is is. Hier hoort het onderwerp het mooie kommetje bij. Je schrijft dus de het-vorm: is.

Slide 7 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Niet elk bijvoeglijk naamwoord is afgeleid van een voltooid deelwoord. Om deze en andere bijvoeglijke naamwoorden te schrijven, gebruik je de volgende regels.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoorden uit het Engels
In het Nederlands gebruik je soms werkwoorden die uit het Engels komen. Die werkwoorden hebben een Nederlandse vorm gekregen: skaten, joggen, racen. Daardoor kun je de Nederlandse regels gebruiken als je het woord spelt.

Slide 10 - Tekstslide

Ik-vorm maken:
 Haal meestal de -n weg. Maar let op: soms moet je een extra letter houden om de juiste uitspraak te behouden.
✔ racen → ik race (niet: ik rac)
✔ timen → ik time (niet: ik tim)

Slide 11 - Tekstslide

Verleden tijd:
Kijk naar de laatste letter van de stam en gebruik ’t kofschip-regel.
✔ racen → ik racete (c zit in ’t kofschip)
✔ timen → ik timede (m zit niet in ’t kofschip)

Slide 12 - Tekstslide

Dubbele medeklinker?
Als je het Engels uitspreekt, schrijf je twee medeklinkers (paintballen → ik paintball). Spreek je het Nederlands uit? Dan maar één (grillen → ik gril).

Slide 13 - Tekstslide

Meervoud zelfstandige naamwoorden
Hoe je het meervoud van een zelfstandig naamwoord moet schrijven, kun je meestal horen als je het uitspreekt.


Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

S in samenstellingen
Soms voeg je een -s toe in een samenstelling, zoals in dorpswinkel en scheidsrechter. Maar als het tweede deel met een s-klank begint, hoor je de -s niet.

Tip: Vervang het tweede deel door een woord zonder s-klank:

dorpsstraat (→ dorpskern)
personeelschef (→ personeelskamer)
schuursleutel (→ schuurdeur)

Slide 18 - Tekstslide

Meeste of meesten?
Woorden als beide, sommige, enkele, vele krijgen een -n als ze naar meerdere personen verwijzen zonder zelfstandig naamwoord erachter.

✅ Zonder -n: Sommige kinderen vinden school leuk.
✅ Met -n: Van de collega’s waren velen aanwezig.

Let op! Soms kun je het zelfstandig naamwoord erbij denken:

De meeste leerlingen waren beter, maar enkele (leerlingen) nog niet.
We zijn de enigen (wij) die nog geen vakantie hebben.

Slide 19 - Tekstslide

Citaten
Je kunt iemands woorden op twee manieren opschrijven:

  • Citaat (woord voor woord): Jaimie zei: ‘Morgen ga ik een nieuwe rugtas kopen.’
  • Eigen zin (in je eigen woorden): Jaimie zei dat ze morgen een nieuwe rugtas gaat kopen.

Regels voor citaten:
✅ Aanhalingstekens om het citaat (‘...’)
✅ Begin met een hoofdletter (‘Wacht op mij!’)
✅ Dubbele punt als het citaat na een aankondiging komt (Robin zei: ‘We zijn nog niet klaar.’)
✅ Punt, vraagteken of uitroepteken vóór het laatste aanhalingsteken (‘Schiet op!’ riep Yasin.)
✅ Komma’s bij onderbrekingen (‘Door jullie’, zei Merwin, ‘komen we te laat.’)

Slide 20 - Tekstslide

Komma
Een komma maakt een zin leesbaarder door een korte pauze aan te geven.

Regels voor de komma:
✅ Tussen twee werkwoorden die niet bij hetzelfde gezegde horen
Als ik deze rekening betaal, verrekenen we het later.

✅ Bij opsommingen (behalve vóór en/of)
Ik heb twee vissen, drie hamsters en een hond.

✅ Voor signaalwoorden zoals maar, want, omdat, zodat
Het regent, maar ik moet nog naar de winkel.

✅ Bij een aanhef, uitroep of naam
‘Noud, help je even mee?’

Slide 21 - Tekstslide

Is alles duidelijk?

Slide 22 - Tekstslide

Verwerkingsquiz
Joinmyquiz.com

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag!
Spelling blok 1 t/m 6

Klaar? -> over taal blok 1 t/m 6 

Slide 24 - Tekstslide