5.8 Spelling

Welkom!
Op de hoek van je tafel:
- Agenda
- Etui/pen
- Werkboek/laptop
- Schrift/blaadje
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Op de hoek van je tafel:
- Agenda
- Etui/pen
- Werkboek/laptop
- Schrift/blaadje

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Dictee 4.8
Uitleg 5.8
Dictee 5.8
Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

5.8 Spelling
In deze paragraaf leer je:
- hoe je een voltooid deelwoord spelt;
- hoe je bijvoeglijke naamwoorden spelt;
- hoe je trappen van vergelijking maakt;
- tien dicteewoorden.

Slide 3 - Tekstslide

5.8 - Voltooid deelwoord
Wat is er gisteren gebeurd?

Ik heb een nieuwe tas ontworpen.

Waarom is de les niet uitgevallen?

Hij heeft een lang verhaal verteld. 

Slide 4 - Tekstslide

5.8 - Voltooid deelwoord
Wat is er gisteren gebeurd?

Ik heb een nieuwe tas ontworpen.

Waarom is de les niet uitgevallen?

Hij heeft een lang verhaal verteld

Slide 5 - Tekstslide

5.8 - Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is nooit het enige werkwoord in de zin: meestal staat er een vorm van het werkwoord hebben, worden of zijn bij. Die vorm is vaak de persoonsvorm.
- Het voltooid deelwoord staat meestal achteraan in de zin. 

Slide 6 - Tekstslide

5.8 - Voltooid deelwoord
Voltooide deelwoorden van zwakke werkwoorden eindigen op -d of -­t. Om te bepalen of het -d of -t wordt, kun je twee manieren gebruiken:

1 het woord langer maken;

2 ’T KoFSCHiP X gebruiken. Is de laatste letter van de stam van het werkwoord een -t, -k, -f, -s, -ch, -p, -x dan schrijf je -t. In alle andere gevallen schrijf je –d:

Slide 7 - Tekstslide

5.8 - Voltooid deelwoord
Schrijf van elke zin de persoonsvorm op. Zit er een voltooid deelwoord in de zin? Schrijf die dan ook op. 

1. Wat bedoeld hij met 'in vorm' zijn?
2. Er is een hoop gebeurd vandaag.
3. Er gebeurde helemaal niets in deze film.
4. Ik heb alles nog eens herhaald voor toets.
5. Help, de prinses is ontvoerd!

Slide 8 - Tekstslide

5.8 - Voltooid deelwoord
Schrijf van elke zin de persoonsvorm op. Zit er een voltooid deelwoord in de zin? Schrijf die dan ook op. 

1. Wat bedoeld hij met 'in vorm' zijn?
2. Er is een hoop gebeurd vandaag.
3. Er gebeurde helemaal niets in deze film.
4. Ik heb alles nog eens herhaald voor toets.
5. Help, de prinses is ontvoerd!

Slide 9 - Tekstslide

5.8 - Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt altijd iets over een zelfstandig naamwoord:

De maaltijd - de gezonde maaltijd
Het mes - het scherpe mes

Meestal schrijf je een -e achter het bn (scherpe, gezonde)

Slide 10 - Tekstslide

5.8 - Bijvoeglijk naamwoord
Maar waarom gaat dat hier anders?

een gezonde maaltijd
een scherp mes

Slide 11 - Tekstslide

5.8 - Bijvoeglijk naamwoord
In de meeste gevallen plaats je -e achter het bijvoeglijk naamwoord. Soms is dat niet het geval, wanneer een onzijdig zelfstandig naamwoord (een het-woord) wordt voorafgegaan door een:

een gezonde maaltijd; een scherp mes

Slide 12 - Tekstslide

5.8 - Bijvoeglijk naamwoord
• Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden schrijf je met ­-en­:
de wollen sjaal; het rieten dak; de gouden ring.

Er zijn uitzonderingen: een aluminium fiets; een plastic pop.


Slide 13 - Tekstslide

5.8 - Bijvoeglijk naamwoord
• Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord:
de gezochte man; de uitgereikte medaille; het bezette pand; de gewonnen wedstrijd

De vuistregel hierbij is: schrijf het voltooid deelwoord zo kort mogelijk.

Let op: bezette en gewonnen worden met een dubbele letter geschreven vanwege de uitspraak.

Slide 14 - Tekstslide

5.8 - Bijvoeglijk naamwoord
Hoe schrijf je de bijvoeglijke naamwoorden? Maak de opdracht.

1. Vanmorgen sliep ze door haar (kapot) ..... wekker heen.
2. Razendsnel trok ze haar (nieuw) ..... jurk aan.
3. Ze trok haar (leer) ..... schoenen aan.
4. Op haar (rood) ..... fiets ging ze naar school.
5. Ze fietste door de (smal) ..... straat.


Slide 15 - Tekstslide

5.8 - Bijvoeglijk naamwoord
Hoe schrijf je de bijvoeglijke naamwoorden? Maak de opdracht.

1. Vanmorgen sliep ze door haar kapotte wekker heen.
2. Razendsnel trok ze haar nieuwe jurk aan.
3. Ze trok haar leren schoenen aan.
4. Op haar rode fiets ging ze naar school.
5. Ze fietste door de smalle straat.


Slide 16 - Tekstslide

5.8 - Bijvoeglijk naamwoord
Hoe schrijf je de bijvoeglijke naamwoorden? Maak de opdracht.

1. Vanmorgen sliep ze door haar kapotte wekker heen.
2. Razendsnel trok ze haar nieuwe jurk aan.
3. Ze trok haar leren schoenen aan.
4. Op haar rode fiets ging ze naar school.
5. Ze fietste door de smalle straat.


Slide 17 - Tekstslide

5.8 - Trappen van vergelijking
De trappen van vergelijking worden gebruikt om twee of meer zaken met elkaar te vergelijken.

 
Er zijn drie trappen: de stellende trap, de vergrotende trap en de overtreffende trap.

Slide 18 - Tekstslide

5.8 - Trappen van vergelijking
De stellende trap geeft aan dat zaken gelijk of gelijkwaardig zijn:

Hij is net zo vrolijk als ik.

Bij de stellende trap gebruik je als.

Slide 19 - Tekstslide

5.8 - Trappen van vergelijking
Er zijn ook uitzonderingen:


Slide 20 - Tekstslide