Vraag en aanbod

Vraag en aanbod
1 / 18
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Vraag en aanbod

Slide 1 - Slide

De betalingsbereidheid van de consument is de prijs die...
A
hij moet betalen voor een product
B
hij maximaal wil betalen voor het product
C
de marktprijs van het product
D
het verschil tussen de gewenste prijs en marktprijs

Slide 2 - Quiz

Wat is jullie betalingsbereidheid voor een enkele ticket Efteling in de herfstvakantie?
A
25
B
35
C
45
D
55

Slide 3 - Quiz

Het consumentensurplus is het verschil tussen de betalingsbereidheid en de prijs die voor een product wordt betaald.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Link

Betalingsbereidheid gaat over
A
de vraaglijn
B
de aanbodlijn

Slide 6 - Quiz

De vraaglijn is een overzicht van ..
A
De betalingsbereidheid
B
Consumentvertrouwen
C
De kosten
D
De leveringsbereidheid

Slide 7 - Quiz

De prijs stijgt. Wat gebeurt er met het aanbod?
A
Neemt af
B
neemt toe
C
verandert niets
D
schiet mij maar lek

Slide 8 - Quiz

Als het aanbod hoger wordt en de vraag blijft gelijk, dan
A
Blijft de prijs ook gelijk
B
Stijgt de prijs
C
Daalt de prijs

Slide 9 - Quiz

Als de prijs stijgt, dan ....I.... het aanbod. Het verband tussen de prijs en het aanbod is dus ....II....
A
I. stijgt, II. negatief
B
I. stijgt, II. positief
C
I. daalt, II. negatief
D
I. daalt, II. positief

Slide 10 - Quiz

Als vraag en aanbod gelijk zijn dan....?
A
Chaos
B
Te weinig producten
C
Evenwicht in prijs

Slide 11 - Quiz

Het snijpunt van vraag en aanbod noem je:
A
evenwicht
B
evenwichtsprijs
C
evenwichtshoeveelheid
D
marktevenwicht

Slide 12 - Quiz

Als het aanbod groter is dan de vraag dan zal ...
A
de prijs dalen
B
de prijs stijgen

Slide 13 - Quiz

De prijs stijgt wat gebeurt er met het aanbod?
A
Neemt af
B
neemt toe
C
verandert niets
D
schiet mij maar lek

Slide 14 - Quiz

Een product met een prijselasticiteit van 0.5 is...
A
inelastisch
B
elastisch
C
volkomen inelastisch
D
volkomen elastisch

Slide 15 - Quiz

Prijselasticiteit is -0,5.
Dit betekent dat...
A
Als P -10%, dan Qv +5%
B
Als P +10%, dan Qv +5%
C
Als p met 10 stijgt, Qv met 5 stijgt
D
Als Qv met 10% moet stijgen, prijs met 5% moet dalen

Slide 16 - Quiz

De formule van prijselasticiteit
A
prijs : vraag
B
% verandering van de prijs : % verandering van de vraag
C
vraag : prijs
D
% verandering van de vraag : % verandering van de prijs

Slide 17 - Quiz

als de prijselasticiteit van een goed inelastisch is, dan:
A
reageert de consument erg op een prijsverandering
B
reageert de consument niet erg op een prijsverandering

Slide 18 - Quiz