Cap 4 - les 2 TH2B/2F /2C /2D
1 / 22
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
¿Cómo se llama el capítulo 4?
A
Sano como una manzana
B
Viajando por Perú
C
De aventura en Perú
D
¿Y tú, cómo eres?
Slide 2 - Quiz
¿Qué aún recuerdas de Perú?
Wat weet je nog over Peru?
Wat weet je nog over Peru?
Slide 3 - Mind map
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Link
Verschil ser/estar?
Slide 6 - Mind map
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Estar betekent naast 'zijn', ook 'zich bevinden'
A
niet waar
B
waar
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Ser
Estar
... met mijn
hond in de tuin
... op het strand
... rood en zwart
... op de tafel
...ziek
... erg oud
... docent
... in bad
... Nederlands
Waar ... ?
... knap
... blij
... lief
... groot
Slide 13 - Drag question
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Vraagwoorden
Fuente D: waarom, hoe, wat, wie =
Fuente D: waarom, hoe, wat, wie =
A
porque, cuándo, quien, cuál
B
por que, como, que, quien
C
por qué, cómo, qué, quién
D
porque, quien, cómo, cuál
Slide 17 - Quiz
Fuente D: Vul in: Señora Van den Boomen ___ un poco triste por el virus de Corona.
A
es
B
está
C
esta
D
ha sido
Slide 18 - Quiz
Fuente D: Vertaal de volgende zin:
Ik ben verlegen.
Ik ben verlegen.
timer
0:30
Slide 19 - Open question
Fuente D: Vul de juiste vorm in van Ser of estar:
Mis amigos...............en el instituto.
timer
0:20
Slide 20 - Open question
Slide 21 - Slide
Wat heb je vandaag geleerd? Wat is nog lastig? Heb je een tip?
