Cap 4 - les 1

¡Bienvenidos!
¿Qué vamos a hacer hoy?
  •  Prueba oral (mondelinge toets) gespreksvaardigheid
  • Grupos de 2 personas (tweetallen)
  • Desarrollar el diálogo
1 / 33
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

¡Bienvenidos!
¿Qué vamos a hacer hoy?
  •  Prueba oral (mondelinge toets) gespreksvaardigheid
  • Grupos de 2 personas (tweetallen)
  • Desarrollar el diálogo

Slide 1 - Slide

Hola hola

Slide 2 - Slide

OEFENTOETS Spaans en tips
Kijk:      GC

Slide 3 - Slide

Ejercicios de lectura 
LIBRO DE EJERCICIOS: 
capítulo 1, ejercicio 34 
capítulo 2, ejercicio 34
capítulo 3 ejercicio 33
timer
35:00

Slide 4 - Slide

Opdracht om de toets voor te bereiden: GC
1. Wat moet je doen?
2. Beoordeling
3. Mogelijke onderwerpen en grammatica uit de afgelopen drie hoofdstukken

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide


Anota en tu cuaderno

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

¿Qué país es?
A
Mexico
B
Perú
C
Argentina
D
Colombia

Slide 12 - Quiz

¿Qué sabes sobre Perú?
Wat weet je over Peru?

Slide 13 - Mind map

|||||||||||
|||||||||||
||||||||
||||||||
||||||||
||||||
||||||||
||||||
||||||
||||||||
¿Conoces todos los países en Latinoamérica?
Ken jij alle landen in Latijns-Amerika?
timer
2:00

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Inhoud Capítulo 4: De aventura en Perú
Vocabulario (quizlet): dieren, toerisme, vraagwoorden, vrije tijd, enz. 
Fuente D: Vraagwoorden in combinatie met SER en ESTAR
Fuente E: Frases clave: vragen en vertellen over uitgaan en verkering
Fuente G: Werkwoorden met klinkerwijziging van e → i 
Fuente I: ‘Estar + Gerundio’ = wat je aan het doen bent
Fuente J: Frases clave: vragen en zeggen wat je aan het doen bent

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

A trabajar
*Startopdracht en GC (15-20 min)
Klaar? 
*Ga naar socrative.com (roomnumber ING4903) en maak de (opzoek) quiz over Perú (mag in NL, ESP als challenge!)

Deberes:
-hacer ejercicios 3+4 (fuente A)


Slide 18 - Slide

Algunas preguntas - ESP

Contesta las 9 preguntas por SOCRATIVE.COM => room number INGE4903

1. ¿Por qué en Perú se habla español?
2. ¿Qué otros idiomas se habla?
3. ¿Qué es el Machu Picchu? ¿Dónde está situado?
Etc.....

Challenge:
probeer in het Spaans te beantwoorden, ook al kloppen je zinnen niet helemaal.

Een paar vragen - NL

Beantwoord de 9 vragen op SOCRATIVE .COM=> room number INGE4903

1. Waarom spreekt men in Peru Spaans?
2. Welke andere talen worden er nog gesproken?
3. Wat is Machu Picchu? Waar ligt het?
Etc...



Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Ejercicio 3 y 4ab
timer
10:00

Slide 21 - Slide

ser en estar
Zowel ser als estar betekenen 'zijn'. Maar estar betekent ook 'zich bevinden'. Je gebruikt estar dus bij plaatsbepalingen. Bijvoorbeeld: 
Ik ben hier - Estoy aquí 

Slide 22 - Slide



(yo) estoy
(tú) estás
(el, ella, usted) está
(nosotros/as) estamos
(vosotros/as) estáis
(ellos, ellas) están


ik ben
jij bent
hij, zij is / u bent
wij zijn
jullie zijn
zij zijn
Estar
Zijn
(zich bevinden)

Slide 23 - Slide

ser of estar?
ser gebruiken we voor eigenschappen die niet veranderen, zoals karaktertrekken. 
estar gebruiken we voor plaatsbepalingen en voor 
eigenschappen die wél veranderen, zoals emoties/toestanden.

Slide 24 - Slide

Ser
Estar
... met mijn 
hond in de tuin
... op het strand
... rood en zwart
... op de tafel
... tevreden
... erg oud
... docent
... in bad
... Japans
Waar ... ?
... knap
... blij
... lief
... groot

Slide 25 - Drag question




Estáis guapos
Jullie zijn knap
toestand: mooi kapsel, mooie kleding, make-up etc.
Estoy enojado
Ik ben boos 
toestand: 
op dit moment ben ik boos





Sois guapos
Jullie zijn knap
uiterlijke eigenschap:
knap van nature
Soy enojado
Ik ben boos 
karaktereigenschap:
ik ben boos geboren
Estar
(tijdelijke eigenschap)
Ser
(vaste eigenschap)

Slide 26 - Slide

Volgende ezelsbruggetje is bedacht
'DOCTOR' vs 'PLACE'

Slide 27 - Slide

ser - estar - hay
ser = zijn (kenmerken, definities)
                               Maria es una chica simpática.

estar = zijn, zich bevinden, plaatsbepaling of tijdelijke toestand 
                               Holanda está en el norte de Europa.
                                Manolo está muy triste hoy.

hay = er is, er zijn
                               Hay muchos museos en Madrid.

Slide 28 - Slide

Vraagwoorden
Fuente D: waarom, hoe, wat, wie =
A
porque, cuándo, quien, cuál
B
por que, como, que, quien
C
por qué, cómo, qué, quién
D
porque, quien, cómo, cuál

Slide 29 - Quiz

Fuente D: Vul in: Señora Randoe ___ triste por el virus de Corona.
A
es
B
está
C
esta
D
ha sido

Slide 30 - Quiz

Fuente D: Vertaal de volgende zin:
Ik ben verlegen.
timer
0:30

Slide 31 - Open question


Fuente D: Vul de juiste vorm in van Ser of estar:

Mis amigos...............en el instituto.

timer
0:20

Slide 32 - Open question

Fuente D: Kies hay, ser of estar:
'Stamppot' __________ un plato (=gerecht) típico holandés.
timer
0:20

Slide 33 - Open question