Cap 4 - les 2

Plan de clase
  • discutir la prueba cap3
  • recuperar tu nota => open boek



1 / 23
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Plan de clase
  • discutir la prueba cap3
  • recuperar tu nota => open boek



Slide 1 - Slide

Les in twee delen 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

CELFDH

QTH

Anota en tu cuaderno

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

¿Qué aprendiste sobre Perú?

Slide 8 - Mind map

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel 2
Aan het einde van deze LessonUp kan je onderscheid maken tussen de werkwoorden SER en ESTAR 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

ser en estar
Zowel ser als estar betekenen 'zijn'. Maar estar betekent ook 'zich bevinden'. Je gebruikt estar dus bij plaatsbepalingen, om je locatie aan te geven. 
Bijvoorbeeld: Ik ben hier - Estoy aquí 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions



(yo) estoy
(tú) estás
(el, ella, usted) está
(nosotros/as) estamos
(vosotros/as) estáis
(ellos, ellas) están


ik ben
jij bent
hij, zij is / u bent
wij zijn
jullie zijn
zij zijn
Estar
Zijn
(zich bevinden)

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

ser of estar?
ser gebruiken we voor eigenschappen die niet veranderen, zoals karaktertrekken. 
estar gebruiken we voor plaatsbepalingen en voor 
eigenschappen die wél veranderen, zoals emoties/toestanden.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Ser
Estar
... met mijn 
hond in de tuin
... op het strand
... rood en zwart
... op de tafel
... tevreden
... erg oud
... docent
... in bad
... Japans
Waar ... ?
... knap
... blij
... lief
... groot

Slide 14 - Drag question

This item has no instructions




Estáis guapos
Jullie zijn knap
toestand: mooi kapsel, mooie kleding, make-up etc.
Estoy enojado
Ik ben boos 
toestand: 
op dit moment ben ik boos





Sois guapos
Jullie zijn knap
uiterlijke eigenschap:
knap van nature
Soy enojado
Ik ben boos 
karaktereigenschap:
ik ben boos geboren
Estar
(tijdelijke eigenschap)
Ser
(vaste eigenschap)

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Dit ezelsbruggetje kan je helpen om te kiezen tussen SER of ESTAR

'DOCTOR' vs 'PLACE'

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

ser - estar - hay
ser = zijn (kenmerken, definities)
                               Maria es una chica simpática.

estar = zijn, zich bevinden, plaatsbepaling of tijdelijke toestand 
                               Holanda está en el norte de Europa.
                                Manolo está muy triste hoy.

hay = er is, er zijn
                               Hay muchos museos en Madrid.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Lees nu fuente D in libro de texto p40


Dan volgen hierna 4 vragen om te oefenen

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Vraagwoorden
Fuente D: waarom, hoe, wat, wie =
A
porque, cuándo, quien, cuál
B
por que, como, que, quien
C
por qué, cómo, qué, quién
D
porque, quien, cómo, cuál

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Fuente D: Vul in: Señora Van den Boomen ___ triste por el virus de Corona.
A
es
B
está
C
esta
D
ha sido

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Fuente D: Vertaal de volgende zin:
Ik ben verlegen.
timer
0:30

Slide 21 - Open question

This item has no instructions


Fuente D: Vul de juiste vorm in van Ser of estar:

Mis amigos...............en el instituto.

timer
0:20

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Wat heb je vandaag geleerd? Wat is nog lastig? Heb je een tip?

Slide 23 - Open question

This item has no instructions