This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
5 Havo, H23
Slide 1 - Slide
vorige les was erg slecht
Slide 2 - Slide
geld is de waardering voor (bijvoorbeeld) arbeid in een ruilmiddel. Dus tegenover geld staat evenveel productie
als je geldvervalst of bijdrukt dan voeg je geen waarde of productie toe aan de economie.
Slide 3 - Slide
Geld
Met geld kun je dingen kopen Er wordt niet gecontroleerd of er wel productie tegenover staat
Prijzen van producten komen tot stand in relatie tot hoeveelheid geld Dus is er meer geld met een zelfde productie: dan zijn de prijzen hoger
Slide 4 - Slide
Fisher (1867 - 1947)
MV = PT
Slide 5 - Slide
M V = P T
M = maatschappelijke geldhoeveelheid (geld in handen van het publiek) V = omloopsnelheid (aantal malen per jaar dat het geld van eigenaar verwisselt) P = prijsniveau T = aantal transacties (reeele output)
PxT = omzet, indicator voor BBP MxV = betalingen van de omzet
V hoe vaak gaat het geld van hand tot hand? We tellen hoe vaak een briefje geld van hand tot hand gaat Langzamer ? V daalt >>> prijzen/transacties dalen, we halen eigenlijk geld uit het systeem!
Slide 8 - Slide
Er komen moeilijke tijden aan, wat doe je oppotten of sparen?
Sparen, M daalt (geld gaat naar de bank) Oppotten, V daalt (geld blijft langer in spaarpot zitten)
M daalt of V daalt >>> PT ? (effect is ongeveer gelijk MITS rest niet verandert)
Slide 9 - Slide
Kwantiteitstheorie
MV = PT
M stijgt, v gelijk
PT tijgt
Als M stijgt en V daalt in zelfde mate: geen effect. PT verandert dan niet (M*V >>> 3x4 = 12 en 4x3 = 12)
Op lange termijn zal een M stijging zich vertalen in P stijging Geld is neutraal, geld is geen productiemiddel, het heeft geen invloed op de productie capaciteit!
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
aan de slag
23.1 23.3 23.4 23.5
Slide 13 - Slide
Fisher
A
was de uitvinder van de rolodex
B
bedacht de verkeersvergelijking: MV=PT
C
was een aandelenhandelaar
D
A, B en C zijn juist
Slide 14 - Quiz
MV = PT als de omloopsnelheid (V) groter is dan 1, dan geldt dat:
A
M kleiner is dan waarde van de jaarlijkse transacties (PT)
B
M gelijk is aan waarde van de jaarlijkse transacties (PT)
C
M groter is dan waarde van de jaarlijkse transacties (PT)
Slide 15 - Quiz
De uitdrukking PT uit de vergelijking MV = PT, staat voor
A
is een identiteit
B
staat voor het BBP
C
is gelijk aan de geldhoeveelheid
D
staat voor de totale waarde van de omzetten
Slide 16 - Quiz
MV uit de uitdrukking MV = PT staat voor
A
het BBP
B
het totaal van de jaarlijkse betalingen
C
het BBP + intermediair verbruik
D
het chartale en het girale geld samen
Slide 17 - Quiz
In een land namen de totale omzetten in een jaar met 5% toe. De geldhoeveelheid steeg van 150 mld naar 160 mld.
De omloopsnelheid van het geld (V) nam in dat jaar
A
toe
B
bleef gelijk
C
af
D
ik weet het niet. Ik moet steeds denken aan het feit dat Mo wel een roos kreeg en ik niet.... :(