Ned_3g_Week5_les1

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide


Terugblik
Stillezen

Klassikaal:
- schooltaalwoorden D (meeschrijven)
- invulopdracht online, woordenschat
- invulopdracht online, argumentatie

Zelfstandig aan de slag: lezen 

Evalueren les
Vooruitblik




Slide 2 - Slide


Graag mobiel mee (met oortjes in)

Materiaal: methodeboek Nieuw Nederlands, (leesboek), schrift en pen

Afwezigheid of te laat noteren in magister

Individueel aan de slag 

Werkt iemand online thuis?




Slide 3 - Slide

Terugblik 
Wat hebben we gedaan?
Zelfstandig werken woordenschat, spelling werkwoorden

Hoe ging de les?
Prima inzet van de meeste leerlingen (probeer niet te gamen............)

Slide 4 - Slide

Graag je naamkaart klaarleggen op tafel.

Slide 5 - Slide

15 minuten
timer
15:00

Slide 6 - Slide

Periode 1 toetsen
Week ? Spelling H1 en H2 en woordenschat H1 en H2 (2x)

Week 6 Boekverslag (voldoende)

Week ? Schrijven, schrijfdossier blz 209, opdr 7 (verhaal over een actueel onderwerp)

Week 8 Lezen H1 en H2 (2x)

Periode 2 Woordenschat woordjes a t/m g (ovg)













Geen




 Geen
 Video-uitleg behorende bij blz 26

Slide 7 - Slide

Lesinhoud deze week
Poëzie en Fictie
Je kunt een boekverslag maken.

De Brug Hoofd/bijzinnen, kernzinnen, tekstverbanden en signaalwoorden.
Opdrachten 1 en 2 , blz 243-245 

Leesvaardigheid H1 *herhaling
Opdracht 4, blz 17-18, opdr 5, blz 18

Woordjes  D (*herhalen A t/m C)















Geen




 Geen
 Video-uitleg behorende bij blz 26

Slide 8 - Slide

Woordjes D
Desnoods 
Dikwijls
Dimensie
Dissident
Doelstelling





Slide 9 - Slide

Woordjes D
Desnoods: in het uiterste geval 
Voorbeeldzin: De plattegrond van onze klas is nu duidelijk; desnoods kunnen docenten leerling X en leerling Y apart van elkaar zetten.


Dikwijls: vaak
Voorbeeldzin: Leerling Z uit onze klas is dikwijls absent; ik maak me zorgen om haar/hem.


Dimensie: aspect, kant
Voorbeeldzin: Bij het vak handvaardigheid leren we voorwerpen te ontwerpen in drie dimensies.




Voorbeeldzin: Als je op winkeldiefstal betrapt bent, is het verstandig om daar tegenover je ouders geen doekjes om te winden.


Slide 10 - Slide

Woordjes D
Dissident: iemand met een afwijkende mening
Voorbeeldzin: De Chinese regering beschouwt de Tibetaanse vrijheidsstrijders als afkeurenswaardige dissidenten.


Doelstelling: van te voren gesteld doel dat je wilt bereiken
Voorbeeldzin: De doelstelling van deze woordenlijst is dat jullie een grotere woordenschat krijgen.


Ergens geen doekjes om winden: ergens eerlijk voor uitkomen, onomwonden
Voorbeeldzin: Als je op winkeldiefstal betrapt bent, is het verstandig om daar tegenover je ouders geen doekjes om te winden.


Slide 11 - Slide

Maak een zin met het woordje: assertief

Slide 12 - Open question

Maak een zin met het woordje: autonoom

Slide 13 - Open question

Maak een zin met het woordje: beredeneren

Slide 14 - Open question

Maak een zin met het woordje: blootstaan (aan)

Slide 15 - Open question

Maak een zin met het woordje: conform

Slide 16 - Open question

Maak een zin met het woordje: cruciaal

Slide 17 - Open question

Even iets anders..

Slide 18 - Slide

Wat is een argument?
A
Met een argument onderbouw je iets. Het is controleerbaar.
B
Een argument is een beoordelingswoord.
C
Met een argument geef je aan of je iets mooi vindt.

Slide 19 - Quiz

Wat doe je als je een argument weerlegt?
A
Dan bevestig je het argument
B
Dan bedenk je een argument
C
Dan herhaal je een argument
D
Dan ga je tegen het argument in

Slide 20 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij tegenargumentatie en weerlegging?
Meerdere antwoorden zijn mogelijk.
A
ofschoon
B
echter
C
daarbij
D
hoewel

Slide 21 - Quiz

Een argumentenstructuur is als volgt opgebouwd:
A
Welk onderwerp ga je behandelen? Wat zijn de voordelen en nadelen? Wat is de conclusie?
B
Wat is het onderwerp? Welke aspecten van het onderwerp bespreek je? Wat is, samengevat, het belangrijkste.
C
Standpunt argumenten voor en argumenten tegen met weerlegging conclusie
D
Welke vraag staat centraal? Welke antwoorden zijn er op de vraag? Wat is je conclusie of samenvatting?

Slide 22 - Quiz

Lezen (huiswerk morgen, samen nakijken!)
Leesvaardigheid H1
Opdracht 4, blz 17-18
Opdr 5, blz 18

Klaar?
Leer de woordjes D (kahoot! morgen)
Theorie 'lezen' H1 en H2 kun je ook doornemen.

Kijk vervolgens naar:
Stof voor de toets (bijbehorende opdrachten gemaakt?) 
Woordenschat Blz. 26-29 en blz 58-61
Spelling Blz. 36-39 en blz. 68-71

Slide 23 - Slide

Hoe ging het zelfstandig werken?
Wat ging goed?
Kan er de volgende keer iets beter?

Slide 24 - Slide

Wat gaan we de komende week doen?
Leesvaardigheid, boek lezen, woordjes


Wat moet de aankomende week mee? 
Methodeboek, schrift, pen, leesboek (lezen voor de lijst) en je mobiele telefoon 

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Link

Slide 28 - Slide