Hoofdstuk 5 herhaling

Wat is de stam?
1 / 30
next
Slide 1: Open question
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Wat is de stam?

Slide 1 - Open question

TT: Ik schep eten op mijn bord.
VT: ...

Slide 2 - Open question

Schrijf de verleden tijd op.


ik [fietsen]

Slide 3 - Open question



Deze opdracht gaat over ’t kofschip / ’t sexy fokschaap.

a. Schrijf op bij welke groep werkwoorden je deze regel gebruikt.
b. Schrijf op bij welke tijd(en) je deze regel gebruikt.
c. Leg de regel aan de hand van het werkwoorden verven uit.

Slide 4 - Open question

Schrijf het werkwoord tussen haakjes in de verleden tijd.

De werkster (schrobben) alle vloeren.

Slide 5 - Open question


Tekstdoel?
timer
0:30

Slide 6 - Open question

Tekstdoel: informeren
Wat voor een tekst zou dit tekstdoel kunnen hebben?

Slide 7 - Open question

Wat is het tekstdoel?

Slide 8 - Open question

5. Zoek een bekend woorddeel. (let op woorden met een achtervoegsel zoals -loos en -vol). Wat is de betekenis van het woord smakeloos?
We betaalden veel geld in het restaurant, maar het eten was smakeloos.
A
zonder smaak
B
koud
C
pittig
D
te zout

Slide 9 - Quiz

Noem een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.
A
rood
B
lelijk
C
houten
D
hoge

Slide 10 - Quiz

En we hebben ook verwijswoorden. Dat zijn woorden als...
A
Waarom, omdat, soms...
B
Hij, het, zij, dat....

Slide 11 - Quiz

Wat is GEEN bekend woorddeel?
A
on
B
loos
C
her
D
onze

Slide 12 - Quiz

welk verwijswoord is goed gebruikt?
A
dit beest
B
die beest
C
deze leven
D
dit tafel

Slide 13 - Quiz

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme

Slide 14 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
A
De schrijver wil informatie geven (informeren)
B
De schrijver wil je amuseren (amuseren)
C
De schrijver wil je iets laten doen (activeren)
D
De schrijver wil zijn mening geven (overtuigen)

Slide 15 - Quiz

Verwijswoorden gebruik je in een tekst omdat
A
verwijswoorden handig zijn om te gebruiken
B
het lezen hierdoor gemakkelijker wordt
C
de schrijver niet steeds hetzelfde woord wil gebruiken
D
de schrijver lui is

Slide 16 - Quiz

Pas woordraadstrategie "Zoek een bekend woorddeel" toe. Wat betekent het woord "Klantvriendelijk"
A
Onbeschoft gedragen naar klanten
B
Een prettige houding naar klanten hebben

Slide 17 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Zegt iets over de persoonsvorm
B
De, het, een
C
Hetzelfde als een voorzetsel
D
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord

Slide 19 - Quiz

In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Ik fietste gisteren naar huis.
B
Mijn moeder en ik gaan boodschappen doen.
C
Ik wil later een rode auto.
D
Ik zit in de brugklas!

Slide 20 - Quiz

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 21 - Quiz

Wat is GEEN tekstdoel
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Anticiperen
D
Amuseren

Slide 22 - Quiz

Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
Bijvoegelijk naamwoord
Ties 
geweldig
is 

Slide 23 - Drag question

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 24 - Quiz

Het werkwoord ´poetsen´ is een klankvast werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

Noem de drie lidwoorden.

Slide 26 - Open question

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de ,het, een
B
namen van: mensen, dieren, dingen, planten en eigen namen
C
bijvoeglijke naamwoorden
D
geen idee

Slide 27 - Quiz

zelfstandig naamwoord
 Bijvoeglijk naamwoord
peren
aardige
auto
Roos

Lokalen
klein

Slide 28 - Drag question

zelfstandig naamwoord
 Bijvoeglijk naamwoord
peren
aardige
auto
Roos

lokalen
klein

Slide 29 - Drag question

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
De
B
Hond
C
Lopen
D
Bij

Slide 30 - Quiz