Herhaling signaalwoorden en tekstverbanden

Wat gaan we doen deze les?
Ter voorbereiding op het schoolexamen...

Samen alle tekstverbanden (en signaalwoorden) herhalen!

Aan het einde van de les:
  • ken je (bijna) alle tekstverbanden
  • weet je met welke onderdelen je nog moet oefenen
1 / 56
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3

This lesson contains 56 slides, with text slides.

Items in this lesson

Wat gaan we doen deze les?
Ter voorbereiding op het schoolexamen...

Samen alle tekstverbanden (en signaalwoorden) herhalen!

Aan het einde van de les:
  • ken je (bijna) alle tekstverbanden
  • weet je met welke onderdelen je nog moet oefenen

Slide 1 - Slide

Tijd
Tegenstelling
Oorzaak - gevolg
Doel - middel
Voorbeeldgevend / uitleggend
Reden
Opsomming
Voorwaarde
Conclusie en samenvatting
Schrijf tijdens het bespreken en oefenen op je blaadje welke tekstverbanden (en signaalwoorden) je al kent en welke je nog moeilijk vindt.

Slide 2 - Slide

Tijd

Slide 3 - Slide

Tijd
Je hebt drie mogelijkheden met tijd:
1. .....
2. .....
3. .....

Slide 4 - Slide

Tijd
Je hebt drie mogelijkheden met tijd:
1. ervoor
2. tegelijkertijd
3. erna

Slide 5 - Slide

Tijd
1. Terwijl ik de aardappels schil, kookt Manuel de groenten.
2. Er was iemand binnengekomen nadat het licht was
     uitgegaan.
3. Ik koop nooit iets voordat ik weet wat het kost.

Slide 6 - Slide

Tijd
1. Terwijl ik de aardappels schil, kookt Manuel de groenten.
2. Er was iemand binnengekomen nadat het licht was
     uitgegaan.
3. Ik koop nooit iets voordat ik weet wat het kost.

Slide 7 - Slide

Tijd
1. Terwijl ik de aardappels schil, kookt Manuel de groenten.
2. Er was iemand binnengekomen nadat het licht was
     uitgegaan.
3. Ik koop nooit iets voordat ik weet wat het kost.

Slide 8 - Slide

Tijd
1. Terwijl ik de aardappels schil, kookt Manuel de groenten.
2. Er was iemand binnengekomen nadat het licht was
     uitgegaan.
3. Ik koop nooit iets voordat ik weet wat het kost.

Slide 9 - Slide

Tegenstelling

Slide 10 - Slide

Tegenstelling
Er wordt iets gezegd en daarna wordt het tegenovergestelde van datgene gezegd.

Slide 11 - Slide

Tegenstelling
1. Hoewel Buienradar regen voorspeld had, bleef het droog.
2. Zij gaat altijd naar het strand, maar hij gaat liever wandelen in 
     de bergen.

Slide 12 - Slide

Tegenstelling
1. Hoewel Buienradar regen voorspeld had, bleef het droog.
2. Zij gaat altijd naar het strand, maar hij gaat liever wandelen in 
     de bergen.

Slide 13 - Slide

Tegenstelling
1. Hoewel Buienradar regen voorspeld had, bleef het droog.
2. Zij gaat altijd naar het strand, maar hij gaat liever wandelen in 
     de bergen.

Slide 14 - Slide

Oorzaak - gevolg

Slide 15 - Slide

Oorzaak - gevolg
Een oorzaak is...
Een gevolg is...

Slide 16 - Slide

Oorzaak - gevolg
Een oorzaak is datgene waardoor iets is zoals het is, 
of waardoor iets gebeurt (aanleiding)
.
Een gevolg is...

Slide 17 - Slide

Oorzaak - gevolg
Een oorzaak is datgene waardoor iets is zoals het is, 
of waardoor iets gebeurt (aanleiding)
.
Een gevolg is datgene wat is gebeurd.

Slide 18 - Slide

Oorzaak - gevolg
1.  Sommige mensen hebben een ontevreden karakter. Ze zijn 
     daardoor nooit echt gelukkig.
2. De elektriciteit viel gisteravond plotseling uit, zodat we niet  
     meer naar de tv konden kijken.

Slide 19 - Slide

Oorzaak - gevolg
1.  Sommige mensen hebben een ontevreden karakter. Ze zijn 
     daardoor nooit echt gelukkig.
2. De elektriciteit viel gisteravond plotseling uit, zodat we niet  
     meer naar de tv konden kijken.

Slide 20 - Slide

Oorzaak - gevolg
1.  Sommige mensen hebben een ontevreden karakter. Ze zijn 
     daardoor nooit echt gelukkig.
2. De elektriciteit viel gisteravond plotseling uit, zodat we niet  
     meer naar de tv konden kijken.

Slide 21 - Slide

Doel - middel

Slide 22 - Slide

Doel - middel
Een doel is...
Een middel is...

Slide 23 - Slide

Doel - middel
Een doel is iets wat je bereikt of wilt bereiken.
Een middel is...

Slide 24 - Slide

Doel - middel
Een doel is iets wat je bereikt of wilt bereiken.
Een middel is iets waarmee je je doel kunt bereiken.

Slide 25 - Slide

Doel - middel
1. Ik moet de hele zomervakantie gaan werken om een scooter
    te kunnen kopen.
2. In een bibliotheek vind je fijne boeken waarmee je saaie
     weekenden kunt voorkomen.

Slide 26 - Slide

Doel - middel
1. Ik moet de hele zomervakantie gaan werken om een scooter
    te kunnen kopen.
2. In een bibliotheek vind je fijne boeken waarmee je saaie
     weekenden kunt voorkomen.

Slide 27 - Slide

Doel - middel
1. Ik moet de hele zomervakantie gaan werken om een scooter
    te kunnen kopen.
2. In een bibliotheek vind je fijne boeken waarmee je saaie
     weekenden kunt voorkomen.

Slide 28 - Slide

Voorbeeldgevend / Uitleggend

Slide 29 - Slide

Voorbeeldgevend / Uitleggend
Bij iets wat je zegt of schrijft, kun je een voorbeeld geven.

Slide 30 - Slide

Voorbeeldgevend / Uitleggend
1. Er zijn allerlei dingen die je voor zieke mensen kunt doen, 
    bijvoorbeeld de hond uitlaten.
2. Een tegenstelling kun je aangeven met signaalwoorden, zoals
     maar, toch en hoewel.

Slide 31 - Slide

Voorbeeldgevend / Uitleggend
1. Er zijn allerlei dingen die je voor zieke mensen kunt doen, 
    bijvoorbeeld de hond uitlaten.
2. Een tegenstelling kun je aangeven met signaalwoorden, zoals
     maar, toch en hoewel.

Slide 32 - Slide

Voorbeeldgevend / Uitleggend
1. Er zijn allerlei dingen die je voor zieke mensen kunt doen, 
    bijvoorbeeld de hond uitlaten.
2. Een tegenstelling kun je aangeven met signaalwoorden, zoals
     maar, toch en hoewel.

Slide 33 - Slide

Reden

Slide 34 - Slide

Reden
Een verklaring waarom iets is zoals het is (toestand)
of waarom iets gebeurt (gebeurtenis).

Slide 35 - Slide

Reden
1. Mensen doen aan wedstrijdsport, omdat ze graag willen 
    winnen.
2. Vanwege de zware sneeuwval zijn verschillende bergpassen 
     in de Oostenrijkse Alpen afgesloten.

Slide 36 - Slide

Reden
1. Mensen doen aan wedstrijdsport, omdat ze graag willen 
    winnen.
2. Vanwege de zware sneeuwval zijn verschillende bergpassen 
     in de Oostenrijkse Alpen afgesloten.

Slide 37 - Slide

Reden
1. Mensen doen aan wedstrijdsport, omdat ze graag willen 
    winnen.
2. Vanwege de zware sneeuwval zijn verschillende bergpassen 
     in de Oostenrijkse Alpen afgesloten.

Slide 38 - Slide

Opsomming

Slide 39 - Slide

Opsomming
Woorden, groepjes woorden of zinnen worden aaneengeschakeld.

Slide 40 - Slide

Opsomming
1.  Ben jij zo iemand die rood haar en ontelbare sproeten heeft?
2. Epke Zonderland won op de Olympische Zomerspelen in 2012
     in Londen goud op de rekstok. Niet alleen die prestatie maakt
     hem speciaal. Hij is ook een sympathieke jongen. Daarnaast
     is hij heel erg beleefd.

Slide 41 - Slide

Opsomming
1.  Ben jij zo iemand die rood haar en ontelbare sproeten heeft?
2. Epke Zonderland won op de Olympische Zomerspelen in 2012
     in Londen goud op de rekstok. Niet alleen die prestatie maakt
     hem speciaal. Hij is ook een sympathieke jongen. Daarnaast
     is hij heel erg beleefd.

Slide 42 - Slide

Opsomming
1.  Ben jij zo iemand die rood haar en ontelbare sproeten heeft?
2. Epke Zonderland won op de Olympische Zomerspelen in 2012
     in Londen goud op de rekstok. Niet alleen die prestatie maakt
     hem speciaal. Hij is ook een sympathieke jongen. Daarnaast
     is hij heel erg beleefd.

Slide 43 - Slide

Voorwaarde

Slide 44 - Slide

Voorwaarde
Een voorwaarde is iets wat eerst moet gebeuren.

Slide 45 - Slide

Voorwaarde
1. Als ik veel geld had, zou ik zieken en armen helpen.
2. Sommige mensen willen niets voor anderen doen, behalve
     wanneer ze er iets voor terugkrijgen.

Slide 46 - Slide

Voorwaarde
1. Als ik veel geld had, zou ik zieken en armen helpen.
2. Sommige mensen willen niets voor anderen doen, behalve
     wanneer ze er iets voor terugkrijgen.

Slide 47 - Slide

Voorwaarde
1. Als ik veel geld had, zou ik zieken en armen helpen.
2. Sommige mensen willen niets voor anderen doen, behalve
     wanneer
ze er iets voor terugkrijgen.

Slide 48 - Slide

Conclusie en samenvatting

Slide 49 - Slide

Conclusie en samenvatting
Een conclusie is...
Een samenvatting is...

Slide 50 - Slide

Conclusie en samenvatting
Een conclusie is een besluit waarin het voorgaande samenkomt (inzicht nadat je hebt nagedacht).
Een samenvatting is...

Slide 51 - Slide

Conclusie en samenvatting
Een conclusie is een besluit waarin het voorgaande samenkomt (inzicht nadat je hebt nagedacht).
Een samenvatting is een verkorte versie van een origineel.

Slide 52 - Slide

Conclusie en samenvatting
1. De een had bezwaren tegen de zaterdag, de ander vond het
    programma niet zo aardig, weer anderen vonden het te duur;
    kortom: ons klassenweekend ging niet door.
2. Wie veel vrije tijd heeft, heeft vaak veel geld nodig om die vrije
     tijd aardig te besteden; dus hebben veel scholieren een 
     bijbaantje.

Slide 53 - Slide

Conclusie en samenvatting
1. De een had bezwaren tegen de zaterdag, de ander vond het
    programma niet zo aardig, weer anderen vonden het te duur;
    kortom: ons klassenweekend ging niet door.
2. Wie veel vrije tijd heeft, heeft vaak veel geld nodig om die vrije
     tijd aardig te besteden; dus hebben veel scholieren een 
     bijbaantje.

Slide 54 - Slide

Conclusie en samenvatting
1. De een had bezwaren tegen de zaterdag, de ander vond het
    programma niet zo aardig, weer anderen vonden het te duur;
    kortom: ons klassenweekend ging niet door.
2. Wie veel vrije tijd heeft, heeft vaak veel geld nodig om die vrije
     tijd aardig te besteden; dus hebben veel scholieren een 
     bijbaantje.

Slide 55 - Slide

Tijd
Tegenstelling
Oorzaak - gevolg
Doel - middel
Voorbeeldgevend / uitleggend
Reden
Opsomming
Voorwaarde
Conclusie en samenvatting
Schrijf tijdens het bespreken en oefenen op je blaadje welke tekstverbanden (en signaalwoorden) je al kent en welke je nog moeilijk vindt.

Slide 56 - Slide