herhaling hoofdstuk 2

révision ch 2
les gemaakt door Emelie
1 / 26
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

révision ch 2
les gemaakt door Emelie

Slide 1 - Slide

programme
woordjes
cijfers
zinnen
ontkenning
werkwoorden op -er
avoir-être

Slide 2 - Slide

de ontkenning heeft drie delen:
deel 1:ne
deel 2:persoonsvorm/eerste werkwoord van de zin
deel 3:pas
voorbeeld:j'ai un chien< je n'ai pas un chien

Slide 3 - Slide

hoeveel delen heeft een ontkenning(als je goed hebt opgelet stond het in een uitleg)

Slide 4 - Open question

wat betekent:le poisson
A
de vergiftiging
B
de vis
C
de siv
D
de zee

Slide 5 - Quiz

wat betekent les crêpes

Slide 6 - Open question

soorten eten

Slide 7 - Mind map

ontken deze zin:j'ai un chien
A
je ne pas un chien
B
je ne pas une chat
C
je n'ai pas un chien
D
je n'ai pas une chat

Slide 8 - Quiz

wat betekent:waar is de ober?

Slide 9 - Open question

wat betekent: heeft u een croissant

Slide 10 - Open question

wat betekent: ja, alstublieft

Slide 11 - Open question

een kat
een ober
een hond
un chien
une chat
le monsieur

Slide 12 - Drag question

wat betekent: la boulangerie
A
een lounge
B
een stokbrood
C
een baguette
D
een bakkerij

Slide 13 - Quiz

wat betekent: dat kost negentien euro

Slide 14 - Open question

bestellen

Slide 15 - Mind map

wat betekent:une pizza
A
het pizza
B
de pizza
C
en pizza
D
een pizza

Slide 16 - Quiz

wat betekent: nous sommes douze ans
A
jullie zijn 12 jaar oud
B
jullie zijn twaalf jaar oud
C
wij zijn twee jaar oud
D
wij zijn twaalf jaar oud

Slide 17 - Quiz

wat betekent: nous avons un chien

Slide 18 - Open question

wat betekent: tu as une chat
A
jij hebt een gesprek
B
ik heb een kat
C
jij hebt een hond
D
jij hebt een kat

Slide 19 - Quiz

ontken deze zin: j'ai une croissant
A
je ne pas une croissant
B
je suis pas une croissant
C
je n'ai pas une croissant
D
je n'ai pas une baguette

Slide 20 - Quiz

ontken deze zin: tu as une chat

Slide 21 - Open question

hoe vervoeg je nou -er
stap 1- je haalt eerst -er van het werkwoord af
stap 2-plak de juiste uitgang erachter
stap3-schrijf de stam+de juiste uitgang erachter
uitgangen:je stam+e, tu stam+es, il/elle/on stam+e, nous stam+ons, vous stam+ez, ils/elles stam+ent(hoe kan je die nou onthouden, Een eskimo eet ons ezeletje enterecht)

Slide 22 - Slide

hoe vervoeg je -er in deze zin met het werkwoord manger:
je ..... une pizza
A
manger
B
mangons
C
mangez
D
mange

Slide 23 - Quiz

hoe vervoeg -er je in deze zin he werkwoord parler:
tu ..... francais
A
parle
B
parlez
C
parlons
D
parles

Slide 24 - Quiz

hoe vervoeg je -er in deze zin met het werkwoord donner:
ils ..... un cadeau
A
donner
B
donnes
C
donne
D
donnez

Slide 25 - Quiz

vervoeg -er met het werkwoord acheter in deze zin:
vous.... un croissant
A
achete
B
achetes
C
achetez
D
achetent

Slide 26 - Quiz