5.7 Grammatica (les 2)

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • iPad (log in bij LessonUp)
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • iPad (log in bij LessonUp)

Slide 1 - Slide

Planning
  • Wat weet je nog van woordsoorten benoemen?
  • Huiswerk bespreken
  • Uitleg nieuwe woordsoort
  • Werkmoment
  • Afsluiten van de les 

Slide 2 - Slide

In deze jas van die man.
Deze en die zijn:
A
lidwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
aanwijzend voornaamwoorden
D
wederkerende voornaamwoorden

Slide 3 - Quiz

Aanwijzend voornaamwoord
DEZE en DIE
wijst naar 'de' woorden

DIT en DAT 
wijst naar 'het' woorden
Deze boeken zijn van mij. Die zijn van jou.

Slide 4 - Slide

We passen ons aan
aan onze nieuwe lestijden.
We =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 5 - Quiz

We passen ons aan
aan onze nieuwe lestijden.
onze =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 6 - Quiz

We passen ons aan
aan onze nieuwe lestijden.
ons =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

Huiswerk bespreken

Huiswerk 5.7: 
3, 4a en 4b, 6.

Slide 8 - Slide

Opdracht 3
Vraag 3: Benoem elk woord en vervang het lidwoord door een aanwijzend voornaamwoord.





Gebruik de LessonUp met woordsoorten.
3c Het (psv) begint (zww) met (vz): 'We (psv) hebben (hww) Katrina (zn) overleefd (zww) maar (vw) de (lw) stalen (bn) beugels (zn) blijven (hww) ons (psv) vasthouden (zww).
deze, die, dit, dat

Slide 9 - Slide

Wederkerend voornaamwoord (opdr. 4)
Ik vergis me.                       
Jij vergist je.     
Hij vergist zich.    
Wij vergissen ons.     
Jullie vergissen je.    
Zij vergissen zich.    

Hoort bij een wederkerend werkwoord als: zich wassen, zich aankleden, zich haasten, zich verontschuldigen

Slide 10 - Slide

Hun hebben het gedaan. Zij
Me broer weet .... Mijn broer
De fout ligt bij jouw. Jou
opdr. 6

Slide 11 - Slide

Vragend voornaamwoord (vrv/p. 230)
- Vraagt naar iets of iemand.

- Wie, wat, welk(e), wat voor (een)
Wie wil een ijsje?
Wat is je lievelingskleur?
Welke route nemen we?
Wat voor (een) geluid is dat?

Slide 12 - Slide

Werkmoment
5.7: opdracht 9 en 11 (vorige opdrachten 3, 4b, 6 goed?)
Voor toets oefenen met 1 (antwoorden in studiewijzer)
                                 
Gebruik de LessonUp: herhaling woordsoorten.

Klaar?
- Lezen /fictieopdracht

Slide 13 - Slide

Afsluiting
  • Huiswerk staat in Magister.

Slide 14 - Slide