Formuleren - fouten met verwijswoorden

Cursus formuleren 
Fouten met verwijswoorden
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Cursus formuleren 
Fouten met verwijswoorden

Slide 1 - Slide

Vul in:
De oude watertoren ____ daar stond, is vorige maand afgebroken.
A
die
B
dat
C
deze
D
dit

Slide 2 - Quiz

Aanwijzend voornaamwoord
Die of dat; deze of dit?
Verwijs:
de-woorden met die en deze -> de jongen, die...
het-woorden met dat en dit. -> het boek, dat...

De watertoren --> deze/die watertoren
Het huis --> dit/dat huis 


Slide 3 - Slide

Vul in:
De regering is er voor ____ onderdanen en ____ moet naar hen luisteren.
A
zijn, hij
B
de, het
C
haar, ze
D
hun, zij

Slide 4 - Quiz

Welke woorden zijn 'het'-woorden?
een beroemd chemieconcern
een spannende apotheose
een eewenoude overgangsrite
een enthousiast organisatiecomité

Slide 5 - Slide

Je kunt 'het-woorden' herkennen aan het bijv nw zonder 'e'->
Bij 'de-woorden' waar 'een' voorstaat, komt er een 'e' achter

een beroemd chemieconcern -het
een spannende apotheose -de
een eewenoude overgangsrite -de
een enthousiast organisatiecomité- het

Slide 6 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Mannelijke woorden zijn de-woorden; verwijs naar mannelijke woorden met hij, hem en zijn.

Ook vrouwelijke woorden zijn de-woorden; verwijs naar vrouwelijke woorden met zij, ze en haar.

Onzijdige woorden zijn het-woorden; verwijs naar onzijdige woorden met het en zijn. -> het bestuur heeft zijn leden....

Slide 7 - Slide

Mannelijk of vrouwelijk?
Helaas kun je dit vaak niet 'weten'; je moet het opzoeken.

Bekijk eens de site (zie volgende slide)


Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Vrouwelijke woorden herkennen
De-woorden die eindigen op een van de volgende achtervoegsels, zijn bijna altijd vrouwelijk:
-heid (waarheid), 
-schap (beterschap), 
-de (liefde), 
-te (diepte),
-ing (wandeling),                  -theek (bibliotheek)

Slide 10 - Slide

namen van steden, provincies, steden en clubs en verkleinwoorden zijn HET woorden->je verwijst met het en zijn

Ajax heeft zijn leden verzocht .....
Amsterdam heeft zijn inwoners....

Slide 11 - Slide

Verwijzen naar mensen, dieren en dingen
Als we naar mensen verwijzen, doen we dat met
voorzetsel + wie
Het meisje over wie we net spraken

Als we naar dieren of dingen verwijzen doen we dat met waar/daar+voorzetsel: De hond waarover ik je vertelde...
De hond waarover we net spraken

Slide 12 - Slide

Wie of waar?
Gebruik bij personen wie
De man over wie ik zojuist.. 

Gebruik bij zaken waar 
De ruzie waarover we het net hadden.. 

Slide 13 - Slide

Vul in:
De vrouw ___ ik je zojuist vertelde, werkte vroeger bij ons op school.
A
waarover
B
over wie

Slide 14 - Quiz

Ik heb ... gefeliciteerd met het behaalde kampioenschap.
A
hen
B
hun
C
ze
D
zij

Slide 15 - Quiz

De vrouwtjeshond ... ik net vertelde, is gisteren aangereden.
A
over wie
B
waarover

Slide 16 - Quiz

Als je een product net gekocht hebt en ... gaat stuk, dan heb je recht op garantie.
A
hij
B
zij
C
het
D
hun

Slide 17 - Quiz

Heb je ... gisteren nog gezien?
A
hen
B
hun
C
ze
D
zij

Slide 18 - Quiz

Jaloezie heeft altijd bestaan, want ... is een aangeboren karaktertrek van de mens.
A
hij
B
zij
C
het
D
hun

Slide 19 - Quiz

De gemeenteraad heeft lang vergaderd en uiteindelijk is ... tot een besluit gekomen.
A
hij
B
zij
C
het
D
hun

Slide 20 - Quiz

Vul in:
Ik ken de commissieleden en ik zal de brief aan ____ morgen verzenden.
A
hen
B
hun

Slide 21 - Quiz

Hen of hun?
-Gebruik hen wanneer het lijdend voorwerp is
Ellen en Deborah hadden een onvoldoende, omdat de leraar hen (lv) niet wilde helpen.
-Gebruik hen na een voorzetsel
Ik ken nu de commissieleden en ik zal de brief aan (vz) hen morgen verzenden.
-Gebruik hun als het meewerkend voorwerp is
Herinner je je die inbrekers nog?  De rechter gaf hun (mv) twee maanden voorwaardelijk.


Slide 22 - Slide

Vul in:
Het dak van de schuur, ___ al jaren lekt, moet nodig gerepareerd worden.
A
dat
B
wat

Slide 23 - Quiz

Dat of wat?
Gebruik het verwijswoord dat als je verwijst naar een het-woord.

Gebruik het verwijswoord wat alleen als je verwijst naar
- een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets)
Iets wat je zelf niet kunt, moet je door een ander laten doen.
- een overtreffende trap (het mooiste, het beste, het kleinste)
Het mooiste wat ik ooit heb gezien, is de scheve toren van Pisa.
- een hele zin
Het sneeuwt in het westen, wat voor veel vertragingen zorgt bij de NS. 

Slide 24 - Slide

Vul in:
De vrouw ___ ik je zojuist vertelde, werkte vroeger bij ons op school.
A
waarover
B
over wie

Slide 25 - Quiz

Terugblik
We hebben de volgende onderdelen besproken:
- aanwijzend voornaamwoord: deze, die, dit of dat;
- persoonlijke voornaamwoorden: hij, zij, hem, haar;
- hen of hun?;
- dat of wat?;
- wie of waar?;

Slide 26 - Slide

Beheers je de leerdoelen?
Zo niet, wat vind je nog lastig?

Slide 27 - Open question