Toptaal A1A2 5 april

Wat gaan we vandaag doen?
- De woorden van thema 11 herhalen
- De onregelmatige werkwoorden in de voltooide en verleden tijd
- Voegwoorden tussen twee hoofdzinnen


1 / 35
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?
- De woorden van thema 11 herhalen
- De onregelmatige werkwoorden in de voltooide en verleden tijd
- Voegwoorden tussen twee hoofdzinnen


Slide 1 - Slide

Als je vlees buiten de koelkast bewaart, ................. het sneller.
A
bederft
B
bedervt
C
bedierf
D
bedorf

Slide 2 - Quiz

De ................... van Nederland staat niet achter de plannen van de regering.
A
enzovoort
B
bedoeling
C
bezoeken
D
bevolking

Slide 3 - Quiz

Waarom drink je de hele avond .....................? Omdat ik nog moet rijden!
A
ontzettend
B
beslist
C
frisdrank
D
het zwembad

Slide 4 - Quiz

Wees zuinig met het water! Het is ................... op.
A
eerlijk
B
lastig
C
toen
D
haast

Slide 5 - Quiz

Dek jij .................. de tafel? Het eten is bijna klaar.
A
gek
B
alvast
C
erna
D
plastic

Slide 6 - Quiz

De deur gaat moeilijk open. Je moet ................... hard duwen.
A
eerder
B
kwaad
C
extra
D
uitgaan

Slide 7 - Quiz

Paula heeft ..................... veel gekocht op de vrijmarkt. Al haar geld is op.
A
streng
B
ernstig
C
ontzettend
D
niets

Slide 8 - Quiz

De inflatie is erg hoog. Wat .................... dat voor mensen met een minimum inkomen?
A
verdient
B
alvast
C
toestemming
D
betekent

Slide 9 - Quiz

De mensen ..................... de koning met zijn verjaardag.
A
interviewen
B
weggeven
C
feliciteren
D
verdienen

Slide 10 - Quiz

Dit is militair terrein. Het is ................... .................... om binnen de hekken te komen.
A
extra afwachten
B
verboden extra
C
hoeven geduld
D
streng verboden

Slide 11 - Quiz

Moet je op de stoep lopen? Dat ....................., het ..................... niet.
A
hoeft, moet
B
moet, wil
C
mag, hoeft
D
mag, kan

Slide 12 - Quiz

De treinreizigers .................... geduldig .................. tot de volgende trein komt.
A
wachten, af
B
af, wachten
C
hebben, afwachten
D
zijn, wachten

Slide 13 - Quiz

Dionne krijgt 10 euro ................... per week van haar ouders.
A
weggeven
B
zakgeld
C
anders
D
eerlijk

Slide 14 - Quiz



De onregelmatige werkwoorden

Slide 15 - Slide

De dagen .................... korter. (worden, verleden tijd)

Slide 16 - Open question

Jullie ................. het beste van jullie konden. (doen, verleden tijd)

Slide 17 - Open question

De vogels zijn ........................ met nestjes maken. (beginnen, voltooide tijd)

Slide 18 - Open question

Wie heeft er aan de broodjes .....................? (denken, voltooide tijd)

Slide 19 - Open question

De jongens ................... toe hoe hun team de wedstrijd verloor. (kijken, verleden tijd)

Slide 20 - Open question

Hebben jullie de instructie .....................? (begrijpen, voltooide tijd)

Slide 21 - Open question

Hoe lang ben jij in Griekenland ...................? (blijven, voltooide tijd)

Slide 22 - Open question

Wie .................. er in het water? (vallen, verleden tijd)

Slide 23 - Open question

Zijn jullie vroeger studenten ......................? (zijn, voltooide tijd)

Slide 24 - Open question




Voegwoorden: en, maar, want, of en dus

Slide 25 - Slide

Dionne wil een nieuwe keuken, ............ ze wil de slaapkamer opnieuw behangen.

Slide 26 - Open question

Wij gaan naar de bioscoop, ...................... we gaan naar het theater. Dat weten we nog niet.

Slide 27 - Open question

Jij gooit de tulpen weg, ...................... ze zijn nog helemaal niet uitgebloeid!

Slide 28 - Open question

Het gaat regenen, ...................... ik neem mijn paraplu mee.

Slide 29 - Open question

Ik neem mijn paraplu mee, ...................... het gaat regenen.

Slide 30 - Open question

Jullie hoeven voor mij geen pizza te bestellen, .................... ik heb geen honger.

Slide 31 - Open question

Francis moet kiezen, een nieuwe broek kopen ................. naar de kapper gaan.

Slide 32 - Open question

U wilt graag een glas cola, .................... de fles is helaas leeg.

Slide 33 - Open question

De kinderen willen patat eten, ..................... we gaan naar de snackbar.

Slide 34 - Open question

Mijn vader gaat naar de fysiotherapeut, ................... hij heeft rugpijn.

Slide 35 - Open question