''Viajar'' del poeta Gabriel García Márquez

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Preparación parte 3 del examen oral

Preparación parte 2 del examen oral

Deze afbeelding kan gebruikt worden om parte 1 van het mondeling te herhalen: het beschrijven van afbeeldingen

Deze afbeelding kan gebruikt worden om parte 1 van het mondeling te herhalen: het beschrijven van afbeeldingen

Objetivos

- saber quién es Gabriel García Márquez

- conocer al poema 'viajar' de Gabriel García Márquez
- saber que és 'viajar' según Márquez

La clase de hoy

¿Quién es Gabriel García Márquez?: comprensión lectora

El poema ‘’viajar’’: escuchar, leer y dibujar

Vocabulario: un quiz

Comprensión lectora

¿Quién era Gabriel García Márquez?

El poema 'viajar'

We gaan naar het gedicht 'Viajar' luisteren en meelezen.

 Tijdens het luisteren maak je tekeningen bij het gedicht, zodat je uiteindelijk een visueel overzicht hebt van waar het gedicht over gaat.

Na elke paragraaf wordt het voorlezen even stopgezet.

00:24

00:37

00:49

01:04

01:18

Compara tus dibujos con los de tu vecin@. 

¿Qué diferencias y qué similtudes hay?

Vamos a traducir palabras importantes del poema para averiguar de qué trata cada frase y el poema en general.

¿Cómo? ¡Con un quiz! 

1. Vertaal:
marcharse, dejar, intentar, recorrer

1. gaan, (achter)laten, bedoelingen kenbaar maken, rennen
2. weggaan, (achter)laten, overnachten in een tent, rondreizen
3. weggaan, (achter)laten, proberen, rondreizen
4. gaan, ophouden, proberen, rennen

''Viajar'' de Gabriel García Márquez

Viajar es marcharse de casa,

es dejar los amigos

es intentar volar

volar conociendo otras ramas

recorriendo caminos

es intentar cambiar.

2. Vertaal:
no me importa, regresar, valorar

1. ik wil dit niet importeren, invetten, waarderen
2. het maakt me niet uit, teruggaan, waarderen
3. het is belangrijk voor me, invetten, vliegen
4. ik vind het niet belangrijk, teruggaan, vliegen

3. Vertaal:
sabor, saborear, desear

1. smaak-proeven, begeren/willen
2. kennis-weten, begeren/willen
3. kennis-weten, niet meer zijn
4. smaak-proeven, niet meer zijn

Viajar es vestirse de loco

es decir “no me importa”

es querer regresar.

Regresar valorando lo poco

saboreando una copa,

es desear empezar.

4. Vertaal:
sentirse, abrazar, al llegar

1. zich voelen, zich stevig vasthouden, bij vertrek
2. zich voelen, omhelzen, bij aankomst
3. gaan zitten, zich stevig vasthouden, bij aankomst
4. gaan zitten, omhelzen, bij vertrek

Viajar es sentirse poeta,

es escribir una carta,

es querer abrazar.

Abrazar al llegar a una puerta

añorando la calma

es dejarse besar.

5. Vertaal:
volverse, volver a empezar,
extender, la soledad

1. worden, teruggaan naar het begin, uitsteken, de zonnigheid
2. teruggaan, teruggaan naar het begin, uitdoen, de eenzaamheid
3. teruggaan, opnieuw beginnen, uitdoen, de zonnigheid
4. worden, opnieuw beginnen, uitsteken, de eenzaamheid

Viajar es volverse mundano

es conocer otra gente

es volver a empezar.

Empezar extendiendo la mano,

aprendiendo del fuerte,

es sentir soledad.

 

6. Vertaal:
vestirse, de loco, la postal

1. zich aankleden, als een gek, de ansichtkaart
2. kleding dragen, als een gek, het postkantoor
3. kleding dragen, van de papegaai, het postkantoor
4. elkaar zien, als een gek, de ansichtkaart

Viajar es marcharse de casa,

es vestirse de loco

diciendo todo y nada con una postal,

Es dormir en otra cama,

sentir que el tiempo es corto,

viajar es regresar.

Evaluación

1. ¿Qué es 'viajar', según Gabriel García Márquez?

2. Elige una frase del poema: ¿con qué frase estás muy de acuerdo? ¿Por qué?

3. Elige una frase del poema: ¿con qué frase no estás nada de acuerdo? ¿Por qué no?

 

y ... ¿ahora?

preparar examen oral parte 3

Puedes encontrar las preguntas en la presentación sobre el examen oral y/o en la rueda de preguntas