Voor de gebeurtenissen gebruik je de indefinido ( fui)
1.Fui al supermercado para comprar patatas.......
( ik ging naar de supermarkt om aardappelen te kopen...)
3. me di cuenta que...
( ik realiseerde me dat... )
por eso 5.volví a casa sin las patatas
( daarom ben ik thuis gekomen zonder de aardappelen).
Voor de situaties waarin de gebeurtenissen plaatsvinden gebruik je de imperfecto (estaba).
....Cuando 2.estaba en la caja... (....toen ik bij de kassa stond)
...no 4. llevaba la cartera....
( ik had mijn portemonee niet bij me)