Taal 2 - Jaar 1 - Periode 2 - Woordenschat

1 / 49
next
Slide 1: Slide
TaalHBOStudiejaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

Wat zou je in de les kunnen doen bij dit gedichtje?

Slide 3 - Slide

Quizje om te achterhalen wat studenten nog weten over het zelfstudiecollege. Mogelijkheid om vragen te stellen. 
1 Hoeveel procent van de woorden van een tekst moet iemand kennen om die tekst te kunnen begrijpen?
A
60 procent
B
70 procent
C
80 procent
D
90 procent

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

2 Hoeveel woorden begrijpt een kind dat start op de basisschool gemiddeld ongeveer?

A
1000 woorden
B
2000 woorden
C
3000 woorden
D
4000 woorden

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

3 De mogelijkheden van een woord om met andere woorden gecombineerd te woorden binnen een zinsdeel of zin is de ... van een woord.
A
morfologische identiteit
B
syntactische identiteit
C
fonologische identiteit
D
semantische identiteit

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

4 Kinderen verwerven eerst de fonologische en ... van woorden.
A
morfologische identiteit
B
syntactische identiteit
C
orthografische
D
semantische identiteit

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

4 Het aantal woorden dat iemand zelf actief gebruikt, valt onder de...
A
receptieve woordenschat
B
passieve woordenschat
C
productieve woordenschat
D
contextuele woordenschat

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

5 Kinderen ontwikkelen een steeds diepere woordkennis. Die loopt van de ... naar de ... naar de ... van woorden.
A
abstracte - concrete - contextuele betekenis
B
concrete - abstracte - contextuele betekenis
C
contextuele - abstracte - concrete betekenis
D
contextuele - concrete - abstracte betekenis

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

6 Wanneer je als leerkracht aan de hand van instructie specifieke doelwoorden doelbewust aanleert, dan breid je de woordenschat van de kinderen ... uit.
A
receptief
B
passief
C
impliciet
D
expliciet

Slide 10 - Quiz

+10min. 

Slide 11 - Slide

De eerste drie doelen horen bij het zelfstudiecollege woordenschat; de andere drie doelen behandelen we vandaag. 

Hoe kun je als leerkracht de woordenschat van kinderen ontwikkelen? Noem een aantal manieren. Denk ook aan wat je in je stageklas hebt gezien.

Slide 12 - Open question

+15min. 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

OPTIONEEL. Aan één of enkele studenten vragen om uit te leggen wat hiermee bedoeld wordt volgens hen (spinner gebruiken). 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Mogelijkheden creëren voor kennis- en woordenschatuitbreiding. Hoe ziet dat eruit volgens jou? Upload een afbeelding.

Slide 16 - Open question

OPTIONEEL. Je kunt ook meteen de foto's laten zien en vragen welke woorden studenten hier zien. 

Slide 17 - Slide

Welke woorden zie je hier? 
Welke 'woorden' heb je gezien op de afbeeldingen?

Slide 18 - Mind map

+20min. 

Slide 19 - Slide

Wie weet wat het betekent?

Slide 20 - Slide

Het woord in een context. Vraag studenten of ze nu weten wat het betekent. 

Slide 21 - Slide

+20min. Dit is een voorbeeld van hoe impliciete woordenschatverwerving kan werken. Kinderen kunnen a.d.h.v. een context nieuwe woorden bijleren. Het laat ook zien waarom kinderen die een basiswoordenschat missen steeds meer achter gaan lopen; zij verwerven ook minder snel nieuwe woorden uit de context. Ten slotte laat het zien hoe belangrijk de context kan zijn bij het aanleren van nieuwe woorden. 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

Optioneel. Aanvulling uit Met woorden in de weer (Van den Nulft & Verhallen, 2009). Woorden die nuttig zijn voor de kinderen; vaak voorkomen en die in een duidelijke context voorbijkomen aanleren. 

Slide 25 - Slide

Recentere publicaties zeggen dit. 

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

Hier benoemen dat je inhoudswoorden nodig hebt om functiewoorden aan te leren, omdat functiewoorden op zichzelf geen duidelijke betekenis hebben. 

Slide 28 - Slide

+25min. 

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Laag 1 Dagelijks Algemeen Taalgebruik
Laag 2 Cognitief Academisch Taalgebruik
Laag 3 Vakspecifieke context
de haiku
de verjaardag
hoogstens
winnen
zowel...als
de bio-industrie

Slide 30 - Drag question

This item has no instructions

Slide 31 - Slide

+30min. Blijf kritisch. In de lijsten staan ook woorden die jouw kinderen al kennen en waarvan het minder zinvol is om er expliciet aandacht aan te besteden. 
Welke woorden?
  • Ga naar de DigiWAK: https://oud.digiwak.nl/ 
  • Klik op 'Woordenlijst' (bovenaan).
  • Selecteer het leerjaar waar jij stage loopt

Zoek minimaal twee woorden uit de DAT, twee woorden uit de CAT en twee woorden uit een vakspecifieke context. 
Hulpmiddel: Basiskennis Taalonderwijs, pp. 82-84
timer
6:00

Slide 32 - Slide

Optioneel. Samenwerken mag; kies dan een van de twee leerjaren; of per leerjaar 1 woord uit de DAT, CAT enz. 
Noteer hier het leerjaar en de gevonden woorden per categorie (zes in totaal).

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Slide 38 - Video

This item has no instructions

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

timer
5:00

Slide 41 - Slide

OF: kies zelf een woord uit de CAT of vakspecifieke context; dat mag ook! 
Daarna ieder woord één presentatie. 

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Slide 43 - Slide

Wie weet er nog een ander spel?
Deel hier nog een ander voorbeeld van een woordenschatspel uit jouw stageklas (als je dat hebt).

Slide 44 - Open question

+35min. 

Slide 45 - Slide

+40min. 

Slide 47 - Slide

Optioneel. Er is ook weer kritiek op het los aanbieden van woorden. 
Aan de slag!

  • Selecteer een cluster van vier woorden uit laag 2 (CAT) en/of 3 (vakspecifieke context). Vind je het lastig om een cluster te bedenken? Kijk dan op: https://oud.digiwak.nl/index.php.
  • Bespreek met elkaar hoe jullie deze woorden gaan voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren. Jullie leveren je antwoorden in op ItsLearning als verwerking bij deze bijeenkomst. 

Slide 48 - Slide

t/m einde les: niet klaar = inleveren voor de volgende les

Slide 49 - Slide

This item has no instructions