Herhaling les 6 periode 1

Twee weerstanden staan in serie geschakeld. Voor deze schakeling geldt dan;
A
dat de spanning gelijk is aan de som van de deelspanningen
B
dat de stroom in schakeling overal een andere waarde heeft.
C
dat de deelspanningen gelijk zijn aan de voedingsspanning
D
dat de vervangingsweerstand kleiner is dan de grootste weerstandswaarde
1 / 31
next
Slide 1: Quiz
elektrotechniekMBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Twee weerstanden staan in serie geschakeld. Voor deze schakeling geldt dan;
A
dat de spanning gelijk is aan de som van de deelspanningen
B
dat de stroom in schakeling overal een andere waarde heeft.
C
dat de deelspanningen gelijk zijn aan de voedingsspanning
D
dat de vervangingsweerstand kleiner is dan de grootste weerstandswaarde

Slide 1 - Quiz

Twee weerstanden staan in serie geschakeld. Voor deze schakeling geldt dan;
A
dat de spanning overal gelijk is.
B
dat de stroom in schakeling overal verschillend is
C
dat de deelspanningen gelijk zijn aan de voedingsspanning
D
dat de vervangingsweerstand groter is dan de grootste weerstandswaarde

Slide 2 - Quiz

Op een weerstand van 15 Ω staat een spanning van 90 V. Hoe groot is de stroom die door de weerstand loopt?

Slide 3 - Open question

Wat staat hier afgebeeld?

Slide 4 - Slide

Wat stond hier afgebeeld?

Slide 5 - Open question

De Wet van Ohm luidt:
A
I = R / U
B
R = U x I
C
U = I x R
D
R = I / U

Slide 6 - Quiz

Een elektrische auto is opgeladen bij 1 fase 16 A met een lading van 192 Ah. Hoeveel tijd heeft de auto aan de oplader gestaan?

Slide 7 - Open question

Op een weerstand van 180 Ω staat een spanning van 4,5 V. Hoe groot is de stroom die door de weerstand loopt?
A
I = 2,5mA
B
I = 0,0025A
C
I = 25 mA
D
I = 250mA

Slide 8 - Quiz

Bereken in de schakeling de stroom I door de weerstand van 20 Ω ongeveer.

Slide 9 - Slide

Wat staat hier afgebeeld?

Slide 10 - Slide

Wat stond hier afgebeeld?

Slide 11 - Open question

Een weerstand heeft een waarde van 10.000.000 Ω. We zeggen dan dat deze weerstand een weerstandswaarde heeft van;
A
R = 10 m Ω
B
R = 10.000 m Ω
C
R = 10 M Ω
D
R = 10.000 M Ω

Slide 12 - Quiz

In een schakeling wordt de stroomsterkte gemeten. De meter geeft een stroom aan van 0,000049 A. We zeggen dan;
A
I = 4,9 mA
B
I = 0,0049 mA
C
I = 49 μA
D
I = 490 μA

Slide 13 - Quiz

Bereken de totale weerstand van de gehele schakeling.

Slide 14 - Slide

Wat staat hier afgebeeld?

Slide 15 - Slide

Wat stond er afgebeeld?

Slide 16 - Open question

Bij parallelschakeling van toestellen is?
A
de stroom door elk toestel gelijk
B
de spanning over elk toestel gelijk

Slide 17 - Quiz

Wat staat hier afgebeeld?

Slide 18 - Slide

Wat stond er afgebeeld?

Slide 19 - Open question

Wat staat hier afgebeeld?

Slide 20 - Slide

Wat stond er afgebeeld?

Slide 21 - Open question

Wat staat hier afgebeeld?

Slide 22 - Slide

Wat stond er afgebeeld?

Slide 23 - Open question

Waar beveiligt een aardlekschakelaar tegen
A
overbelasting
B
kortsluiting
C
lekstroom
D
overbelasting en kortsluiting

Slide 24 - Quiz

Waar beveiligt een installatieautomaat tegen?

Slide 25 - Open question

Wat is een klasse 1 apparaat?
A
elektrische kachel
B
slijptol
C
veiligheidstransformator
D
boormachine

Slide 26 - Quiz

Om de hoeveel centimeter moeten beugels worden geplaats bij horizontale bevestiging van een PVC buis 5/8?
A
30 cm
B
40 cm
C
50 cm
D
De leiding moet deugdelijk gebeugeld zijn.

Slide 27 - Quiz

Een schakelaar met vier aansluitpunten is een?
A
kruisschakelaar
B
enkelpolige schakelaar
C
serie schakelaar
D
wisselschakelaar

Slide 28 - Quiz

Wat is een gemodificeerd centraaldoossyteem?

Slide 29 - Open question

Welk type kabel gebruik je voor in de grond
A
RMrL
B
Vmvl
C
XMvK
D
VO YMvKas

Slide 30 - Quiz

Is de effectieve waarde ........... dan topwaarwaarde
A
Lager
B
Hoger

Slide 31 - Quiz