Woordenschat H6- les 1

welkom
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

welkom

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
-Lezen
-uitleg Woordenschat H6
-uitleg Formuleren H4
-zelfstandig aan het werk

Slide 2 - Slide

Lezen
We lezen samen een artikel van Aaf Brandt Corstius.
Mensen onder de 40 gebruiken geen lidwoorden meer.

Slide 3 - Slide

doelen H6 woordenschat

Ik weet hoe ik een tekst zorgvuldig moet lezen.


Slide 4 - Slide

Begrijpen wat er staat

Om een tekst goed te begrijpen, moet je zorgvuldig lezen. Je hebt verschillende manieren geleerd om de tekst beter te begrijpen:


• synoniemen, omschrijvingen, voorbeelden, tegenstellingen, voor- en achtervoegsels en bekende woorddelen om de betekenis van moeilijke woorden te vinden.


Slide 5 - Slide

Begrijpen wat er staat


• figuurlijk taalgebruik: bedoelt de schrijver wel precies wat er staat?


• woorden met meerdere betekenissen (homoniemen): welke betekenis      past in de tekst?


• overdrijft de schrijver of gebruikt hij ironie?

Slide 6 - Slide

Toen Frimpong in 2002 geblesseerd raakte, was hij als illegaal vanzelfsprekend niet verzekerd. Hij had geen cent te makken en kon nergens terecht. De Amsterdamse fysiotherapeut Michael Davidson had met hem te doen en heeft hem uit medelijden behandeld voor één euro per keer. Frimpong beloofde hem te zijner tijd een tegenprestatie.

Slide 7 - Slide

Eet smakelijk!
Haal je ellebogen van tafel en eet met mes én vork! Heb jij een broertje dood aan die opmerkingen? Dan moet je misschien verhuizen, want wist je dat tafelmanieren per land nogal kunnen verschillen? 

In Nederland valt het niet in goede aarde, maar Japanners vinden het de normaalste zaak van de wereld om te slurpen tijdens het eten. Sterker nog: ze denken dat het de smaak van het gerecht verbetert en dat je zo je eten sneller kunt eten als het heel warm is. 


Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

doelen H4 Taalverzorging (formuleren)

Ik weet hoe ik verwijswoorden moet gebruiken.


Slide 10 - Slide

verwijswoorden
       verwijzen terug naar een woord dat eerder genoemd is

Slide 11 - Slide

veel voorkomende fouten
->waarnaar, naar wie, waarover, over wie, etc.
* Bij Nederlands mag je zelf een leerling kiezen waarnaast je wil     zitten.    ->  naast wie

Bij mensen :  vz + WIE  (van wie, over wie, voor wie, ...)
Bij dieren/dingen:  WAAR + vz    (waarvan, waarover, waarvoor,...)


Slide 12 - Slide

veel voorkomende fouten
->dat, wat :
* Het leukste dat ik gedaan heb. ->  het leukste wat

WAT -> onbepaald voornaamwoord, overtreffende trap, hele zin
DAT ->  zelfstandig naamwoord


Slide 13 - Slide

onderwerp
ander zinsdeel
bezittelijk voornaamwoord
ik
me, mij
mijn
jij, u
je, jou, u
jouw, uw
hij, zij
hem, haar
zijn,haar
het
het
zijn
wij, we
ons
ons, onze
jullie
jullie
jullie
zij, ze

ze, hen, hun
hun

Slide 14 - Slide

oefenen

Slide 15 - Slide

Het boek ... jaren geleden voor het eerste gedrukt werd, is nog steeds actueel.
A
dat
B
wat
C
die

Slide 16 - Quiz

Dit is het stomste ... ik ooit heb moeten doen!
A
dat
B
wat

Slide 17 - Quiz

De schrijver ... ik je onlangs vertelde, heeft een prijs gewonnen.
A
waarover
B
over wie

Slide 18 - Quiz

De trein ... ik vandaag reis, stopt
ook op ... station.
A
waarmee, dit
B
waarmee, deze
C
met wie, deze
D
met wie, dit

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Weektaak

-H6 Woordenschat: 1 en 2

-H4 Taalverzorging (verwijswoorden):  1 t/m 4




Slide 21 - Slide