2.7 Nevenschikking - Grammatica zinsdelen

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Planning komende tijd
Week 10:
toets zinsdelen - 7 maart

Week 11:
fictie 3 - 14 maart

Slide 2 - Slide

2.7 Grammatica zinsdelen

In deze paragraaf leer je:

  • wat nevenschikking is (les van vandaag)
  • wat onderschikking is (morgen)

Slide 3 - Slide

Opdracht 1  - 2.7

Pak opdracht 1 van hoofdstuk 2.7 erbij op p. 128

Slide 4 - Slide

Antwoorden
1. denken, blootgeven - samengesteld
2. vroeg, mocht - samengesteld
3. mocht, zagen - samengesteld
4. vond, moest - samengesteld
5. leren, begrijp - samengesteld
6. gedraag - enkelvoudig

Slide 5 - Slide

Samengestelde zinnen
Samengestelde zin: 

> altijd twee of meer zinnen aan elkaar gekoppeld met een       
   voegwoord

> meer dan 1 pv (persoonsvorm)

Slide 6 - Slide

Hoofd- en bijzin (herhaling)
Hoofdzin
  • Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar: er passen (bijna nooit) andere zinsdelen tussen.
  • De persoonsvorm staat voor in de zin:  eerste of tweede zinsdeel.
Bijzin
  • Tussen onderwerp en persoonsvorm kúnnen andere zinsdelen staan (bijvoorbeeld 'niet' of 'ook').
  • De persoonsvorm staat vaak achter in de zin.

Slide 7 - Slide

Wat betekent het voorzetsel "neven"?
(niet googelen a.u.b.)

Slide 8 - Mind map

Nevenschikkende zinnen
Wat betekent het woord "neven"? Naast! 

Dit betekent dat beide zinnen even belangrijk zijn, ze hebben dezelfde waarde en staan dus naast elkaar. Gelijk / naast >  equal / same value.

Twee hoofdzinnen zijn verbonden met een nevenschikkend voegwoord.

Nevenschikkende voegwoorden: of, en, want, dus, maar ( 'MEDOW')

Slide 9 - Slide

Voorbeelden

Ik ga naar huis -> Ik niet ga naar huis ->  HZ

Ik ga naar huis, want ik ben vrij -> Ik niet ga naar huis, want ik ook ben vrij -> 2 x HZ (nevenschikkend)

Slide 10 - Slide

Ik schrok me een hoedje,
toen de bel ging.
A
nevenschikkend
B
niet nevenschikkend

Slide 11 - Quiz

Ik adem, dus ik besta
A
nevenschikkend
B
niet nevenschikkend

Slide 12 - Quiz

Ik eet geen snoep,
omdat je er dik van wordt.
A
nevenschikkend
B
niet nevenschikkend

Slide 13 - Quiz

Oefenen!
Ga naar opdracht 4 in je boek.
Pagina 130

Slide 14 - Slide