1. Hij heeft vandaag in Emmen gewerkt.
werken: -k voor -en, dus ge + werk + t (werk = ik-vorm)
2. Zij is voor het examen geslaagd.
slagen: -g voor -en, dus ge + slaag + d (slaag = ik-vorm)
3. Wij hebben koffie gedronken. *Gedronken is een sterk werkwoord dat je moet onthouden.