Voorbereiding ST H1 t/m 3

Voorbereiding ST H1 t/m 3
1 / 39
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 200 min

Items in this lesson

Voorbereiding ST H1 t/m 3

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 1

Slide 2 - Slide

6 levenskenmerken (blz. 8)
- voeden
- groeien
- uitscheiden (poepen, plassen, zweten)
- reageren
- voortplanten
Definitie soort (blz. 9)
Soort = als twee organismen samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen

Slide 3 - Slide

Welk celorganel (onderdeel van een cel) hebben dieren NIET?
A
Celkern
B
Celmembraan
C
Celwand
D
Cytoplasma

Slide 4 - Quiz

4 rijken (blz. 10): planten, dieren, bacteriën en schimmels
celkenmerken (blz. 59)

Dierlijkecel
Plantencel
Bacteriecel
Schimmelcel
Celwand
ja
ja
ja
Celmembraan
ja
ja
ja
ja
Cytoplasma
ja
ja
ja
ja
Vacuole
ja
ja
Celkern
ja
ja
ja
Bladgroen-korrels
ja

Slide 5 - Slide

Determineren (blz. 16)
1. Beschrijf de stappen
bijv. : 1a, 4a, 4b
2. Geef de naam
bijv. distel
Dit moet je kunnen.

Slide 6 - Slide

Stevigheid bij planten (blz. 23)
Kruidachtige planten: door water in de vacuole dat tegen de celwand drukt. 

Houtachtige planten: door houtcellen met celwanden die gemaakt zijn van houtstof.

Slide 7 - Slide

Soorten weefsels en cellen (blz. 27)
spierweefsel - spiercellen
zenuwweefsel - zenuwcellen
beenweefsel - beencellen
Vermeerderen van bacteriën en schimmels (blz. 36)

Bacteriën dmv celdeling
Schimmels dmv sporen

Slide 8 - Slide

Welk woord ontbreekt op de plaats van de vraagtekens?
A
Afvaleters
B
Bacteriën
C
Mensen
D
Organismen

Slide 9 - Quiz

Conserveren (blz. 40)
= voedsel langer houdbaar maken
5 manieren:
1. drogen
2. verhitten: steriliseren 120 graden en pasteuriseren 70 graden
3. koelen 
4.conserveermiddel toevoegen
5. vacuüm of met speciaal gas verpakken
Voedselkringloop (blz. 43/45)

Slide 10 - Slide

Hoofdstuk 2
Beweging
Beenderstelsel en spierstelsel

Slide 11 - Slide

4 functies van het skelet      (blz. 69)
1. beweging
2. bescherming
3. vorm
4. stevigheid
Soorten beenderen (blz. 73)
1. pijpbeenderen (rond, bv. dijbeen), bevatten geel beenmerg -> ligt vet in opgeslagen
2. platte beenderen (bv. schouderblad)

Slide 12 - Slide

Uit welke stof bestaat de tussencelstof van kraakbeen voornamelijk?
A
Been
B
Kalkstof
C
Lijmstof

Slide 13 - Quiz

Beenweefsel, bestaat uit:
1. beencellen
2. tussencelstof met veel kalk en weinig lijmstof

Kernmerken: hard, maar ook breekbaar
Kraakbeenweefsel, bestaat uit:
1. kraakbeencellen
2. tussencelstof met veel lijmstof en weinig kalk

Kenmerken: buigzaam 

Slide 14 - Slide

Wervelkolom (blz. 79)
Vangt op 2 manieren schokken op:
1. dubbele s-vorm
2. kraakbeenschijven

Andere functie:
Beschermt ruggenmerg

Slide 15 - Slide

4 soorten beenverbindingen (blz. 86)
1. vergroeiing
2. naadverbinding
3. kraakbeen
4. gewricht
3 soorten gewrichten (blz. 88)
1. kogelgewricht
2. scharniergewricht
3. rolgewricht

Slide 17 - Slide

Wat is GEEN kenmerk van een spier die samentrekt?
A
De spier wordt kort
B
De spier wordt dik.
C
De spiervezels schuiven in elkaar.
D
De spier wordt dun.

Slide 18 - Quiz

Werking spieren
Een aangespannen spier -> korter en dikker

Delen spier (blz. 94)
pees = taai stuk waarmee de spier aan een bot zit
spierschede = vlies om de spier zelf
Spieren met tegenover-gestelde werking = antagonisten

Slide 19 - Slide

4 soorten blessures (blz. 98)
1. botbreuk
2. ontwrichting (uit de kom)
3. verstuiking (door je enkel gaan)
4. knieblessure (gescheurde meniscus)
4 soorten spierblessures (blz. 101)
1. spierpijn (ophoping van afvalstoffen)
2. spierkramp (plotseling sterk samentrekken van de spier)
3. spierscheuring (scheur in de spier als gevolg van spierkramp)
4. kneuzing (bloeduitstortinkjes door kapotte bloedvaatjes)

Slide 20 - Slide

Hernia (blz. 82)
1. Kraakbeenschijf/schijven gaan stuk en lopen ''leeg''.
2. De kraakbeenschijf puilt uit.
3. Vocht drukt tegen de zenuw in het ruggenmerg. 
Top- teen- en zoolgangers (blz. 110)
Topgangers (hoeven): lopen op hun nagels (bv. koeien, paarden, geiten)
Teengangers: lopen op hun teenkootjes (bv. alle katachtigen)
Zoolgangers: lopen op hun hele voet (bv. apen en mensen)

Slide 21 - Slide

Hoofdstuk 3

Slide 22 - Slide

Wat is geen biotische factor?
A
Planten
B
Vijand
C
Voedsel
D
Zuurstof

Slide 23 - Quiz

Abiotische en biotische factoren (blz. 133)
Abiotische factoren: levenloze natuur (bijv. wind, water, zand en temperatuur)
Biotische factoren: levende natuur (voedsel, ziekteverwekkers en soortgenoten)
Aanpassingen van planten   (blz. 137)
1. voorjaarsbloeiers; bloeien voor de bomen voor voldoende licht.
2. klimplanten; klimmen omhoog voor voldoende licht
3. wortelrozetten; plant neemt ruimte in zodat hij voldoende water en mineralen kan opnemen
4. woestijnplanten; kleine bladeren tegen verdamping en dikke bladeren om water op te slaan

Slide 24 - Slide

Soorten gebitten:
plooikiezen: planteneters
knipkiezen: vleeseters
knobbelkiezen: alleseters
Soorten snavels, poten en voedsel 
Soort snavel
Soort voedsel
Soort poten
Kegelsnavel
harde zaden en noten
klimpoot
Pincetsnavel
insecten
klimpoot
Haaksnavel
prooidieren
grijppoten
Priemsnavel
bodemdiertjes
steltpoten
Zeefsnavel
plantjes en diertjes uit het water
zwemvliezen/zwempoten

Slide 25 - Slide

Doorsnede van een blad       (blz. 148)

Leer de functies van de 
verschillende onderdelen
(opperhuid, bladmoes, 
nerven en huidmondjes
).

Slide 26 - Slide

Een vaatbundel bestaat uit twee soorten vaten. Welk van deze twee vervoert water met mineralen?

Slide 27 - Open question

Nerf = vaatbundel = bastvaten en houtvaten (blz. 152)

Houtvaten stromen
omHoog met water en
mineralen

Bastvaten stromen naar
Beneden met water en
glucose

Slide 28 - Slide

Fotosynthese (blz. 158)
Verbranding (blz. 158)

Slide 29 - Slide

Voedingsstoffen gemaakt van glucose
Reservevoedsel opslaan (blz. 163)

De overgebleven glucose door de fotosynthese slaat de plant op in...
...knollen (verdikte wortels)
...bollen (korte stengel met dikke bladeren/rokken)
...zaden

Slide 30 - Slide

In een toendra-gebied leven allerlei soorten organismen samen.
Hoe noem je al deze soorten bij elkaar samen in dit gebied?
A
Ecosysteem
B
Individu
C
Levensgemeenschap
D
Populatie

Slide 31 - Quiz

Voedselrelaties (blz. 170)
Ecosysteem = abiotische en biotische factoren in een gebied
Levensgemeenschap = biotische factoren in een gebied
Populatie =  groep organismen van dezelfde soort
Individu = 1 organisme 

Slide 32 - Slide

In de noordwestelijke Atlantische Oceaan stortte de kabeljauwpopulatie begin jaren negentig volledig in. De Canadese overheid besloot daarom de vangst geheel te verbieden. De kabeljauw leeft daar van lodde, een visje dat zich voedt met plantaardig en dierlijk plankton.

Welke voedselketen is juist volgens de tekst?
A
Kabeljauw -> lodde -> plankton
B
Kabeljauw <- lodde <- plankton
C
plankton -> lodde -> kabeljauw
D
plankton <- lodde <- kabeljauw

Slide 33 - Quiz

Voedselketen (blz. 172)
Moet je zelf kunnen maken met informatie uit een tekst!
Begint altijd met een producten. Pijlen gaan in de richting van de energie (glucose)

Voedselweb (blz. 172)
Hieruit moet je een voedselketen kunnen halen!

Slide 34 - Slide

Bekijk de afbeelding.

Welk organisme hoort in laag X van deze voedselpiramide?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 35 - Quiz

Piramides
Voedselketen in de vorm van een piramide
Piramide van biomassa is altijd piramide vorm
Noteer altijd het aantal/kilo's in/bij de verschillende lagen. 

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Video

Koolstofkringloop
Bij de koolstofkringloop kijk je alleen naar het atoom koolstof --> dus de C

Tijdens fotosynthese en verbranding gaan de koolstofatomen van de ene stof over in de andere.

Dus van CO2, naar glucose, naar CO2

Slide 38 - Slide

Stikstofkringloop
Bij de stikstofkringloop volg je het atoom stikstof --> aangegeven met een N

Het atoom N gaat van stikstof naar eiwit naar nitraat naar stikstof

Slide 39 - Slide