Voorbereiding ST H1 t/m 3

Voorbereiding ST H1 t/m 3
1 / 42
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 200 min

Items in this lesson

Voorbereiding ST H1 t/m 3

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Hoofdstuk 1

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

6 levenskenmerken (blz. 8)
- voeden
- groeien
- ademen 
- uitscheiden (poepen, plassen, zweten)
- reageren (bewegen)
- voortplanten
Definitie soort (blz. 9)
Soort = als twee organismen samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen

Slide 3 - Slide

Ademen heb ik wel apart benoemd om het voor leerlingen een beetje concreet te maken. 
Welk celorganel (onderdeel van een cel) hebben dieren NIET?
A
Celkern
B
Celmembraan
C
Celwand
D
Cytoplasma

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

4 rijken (blz. 10): planten, dieren, bacteriën en schimmels
celkenmerken (blz. 59)

Dierlijkecel
Plantencel
Bacteriecel
Schimmelcel
Celwand
ja
ja
ja
Celmembraan
ja
ja
ja
ja
Cytoplasma
ja
ja
ja
ja
Vacuole
ja
ja
Celkern
ja
ja
ja
Bladgroen-korrels
ja

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Determineren (blz. 16)
1. Beschrijf de stappen
bijv. : 1a, 4a, 4b
2. Geef de naam
bijv. distel
Dit moet je kunnen.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Stevigheid bij planten (blz. 23)
Kruidachtige planten: door water in de vacuole dat tegen de celwand drukt. 

Houtachtige planten: door houtcellen met celwanden die gemaakt zijn van houtstof.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Soorten weefsels en cellen (blz. 27)
spierweefsel - spiercellen
zenuwweefsel - zenuwcellen
beenweefsel - beencellen
Vermeerderen van bacteriën en schimmels (blz. 36)

Bacteriën dmv celdeling
Schimmels dmv sporen

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Welk woord ontbreekt op de plaats van de vraagtekens?
A
Afvaleters
B
Bacteriën
C
Mensen
D
Organismen

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Conserveren (blz. 40)
= voedsel langer houdbaar maken
5 manieren:
1. drogen
2. verhitten: steriliseren 120 graden en pasteuriseren 70 graden
3. koelen 
4.conserveermiddel toevoegen
5. vacuüm of met speciaal gas verpakken
Voedselkringloop (blz. 43/45)

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Hoofdstuk 2
Beweging
Beenderstelsel en spierstelsel

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Ben je al begonnen met leren voor het ST?
Ja
Nee, maar ik begin vandaag
Nee, nog niet

Slide 12 - Poll

This item has no instructions

4 functies van het skelet      (blz. 69)
1. beweging
2. bescherming
3. vorm
4. stevigheid
Soorten beenderen (blz. 73)
1. pijpbeenderen (rond, bv. dijbeen), bevatten geel beenmerg -> ligt vet in opgeslagen
2. platte beenderen (bv. schouderblad)

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Uit welke stof bestaat de tussencelstof van kraakbeen voornamelijk?
A
Been
B
Kalkstof
C
Lijmstof

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Beenweefsel, bestaat uit:
1. beencellen
2. tussencelstof met veel kalk en weinig lijmstof

Kernmerken: hard, maar ook breekbaar
Kraakbeenweefsel, bestaat uit:
1. kraakbeencellen
2. tussencelstof met veel lijmstof en weinig kalk

Kenmerken: buigzaam 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Op welke 2 manieren vangt de wervelkolom schokken op?

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Wervelkolom (blz. 79)
Vangt op 2 manieren schokken op:
1. dubbele s-vorm
2. kraakbeenschijven

Andere functie:
Beschermt ruggenmerg

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Zet de gewrichten op volgorde van minst naar meest beweeglijk. 

Slide 19 - Drag question

This item has no instructions

4 soorten beenverbindingen (blz. 86)
1. vergroeiing
2. naadverbinding
3. kraakbeen
4. gewricht
3 soorten gewrichten (blz. 88)
1. kogelgewricht
2. scharniergewricht
3. rolgewricht

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Wat is GEEN kenmerk van een spier die samentrekt?
A
De spier wordt kort
B
De spier wordt dik.
C
De spiervezels schuiven in elkaar.
D
De spier wordt dun.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Werking spieren
Een aangespannen spier -> korter en dikker

Delen spier (blz. 94)
pees = taai stuk waarmee de spier aan een bot zit
spierschede = vlies om de spier zelf
Spieren met tegenover-gestelde werking = antagonisten

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

4 soorten blessures (blz. 98)
1. botbreuk
2. ontwrichting (uit de kom)
3. verstuiking (door je enkel gaan)
4. knieblessure (gescheurde meniscus)
4 soorten spierblessures (blz. 101)
1. spierpijn (ophoping van afvalstoffen)
2. spierkramp (plotseling sterk samentrekken van de spier)
3. spierscheuring (scheur in de spier als gevolg van spierkramp)
4. kneuzing (bloeduitstortinkjes door kapotte bloedvaatjes)

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Hernia (blz. 82)
1. Kraakbeenschijf/schijven gaan stuk en lopen ''leeg''.
2. De kraakbeenschijf puilt uit.
3. Vocht drukt tegen de zenuw in het ruggenmerg. 
Top- teen- en zoolgangers (blz. 110)
Topgangers (hoeven): lopen op hun nagels (bv. koeien, paarden, geiten)
Teengangers: lopen op hun teenkootjes (bv. alle katachtigen)
Zoolgangers: lopen op hun hele voet (bv. apen en mensen)

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Hoofdstuk 3

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Wat is geen biotische factor?
A
Planten
B
Vijand
C
Voedsel
D
Zuurstof

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Abiotische en biotische factoren (blz. 133)
Abiotische factoren: levenloze natuur (bijv. wind, water, zand en temperatuur)
Biotische factoren: levende natuur (voedsel, ziekteverwekkers en soortgenoten)
Aanpassingen van planten   (blz. 137)
1. voorjaarsbloeiers; bloeien voor de bomen voor voldoende licht.
2. klimplanten; klimmen omhoog voor voldoende licht
3. wortelrozetten; plant neemt ruimte in zodat hij voldoende water en mineralen kan opnemen
4. woestijnplanten; kleine bladeren tegen verdamping en dikke bladeren om water op te slaan

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Soorten gebitten:
plooikiezen: planteneters
knipkiezen: vleeseters
knobbelkiezen: alleseters
Soorten snavels, poten en voedsel 
Soort snavel
Soort voedsel
Soort poten
Kegelsnavel
harde zaden en noten
klimpoot
Pincetsnavel
insecten
klimpoot
Haaksnavel
prooidieren
grijppoten
Priemsnavel
bodemdiertjes
steltpoten
Zeefsnavel
plantjes en diertjes uit het water
zwemvliezen/zwempoten

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Doorsnede van een blad       (blz. 148)

Leer de functies van de 
verschillende onderdelen
(opperhuid, bladmoes, 
nerven en huidmondjes
).

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Een vaatbundel bestaat uit twee soorten vaten. Welk van deze twee vervoert water met mineralen?

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

Nerf = vaatbundel = bastvaten en houtvaten (blz. 152)

Houtvaten stromen
omHoog met water en
mineralen

Bastvaten stromen naar
Beneden met water en
glucose

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Fotosynthese (blz. 158)
Verbranding (blz. 158)

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Voedingsstoffen gemaakt van glucose
Reservevoedsel opslaan (blz. 163)

De overgebleven glucose door de fotosynthese slaat de plant op in...
...knollen (verdikte wortels)
...bollen (korte stengel met dikke bladeren/rokken)
...zaden

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

In een toendra-gebied leven allerlei soorten organismen samen.
Hoe noem je al deze soorten bij elkaar samen in dit gebied?
A
Ecosysteem
B
Individu
C
Levensgemeenschap
D
Populatie

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Voedselrelaties (blz. 170)
Ecosysteem = abiotische en biotische factoren in een gebied
Levensgemeenschap = biotische factoren in een gebied
Populatie =  groep organismen van dezelfde soort
Individu = 1 organisme 

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

In de noordwestelijke Atlantische Oceaan stortte de kabeljauwpopulatie begin jaren negentig volledig in. De Canadese overheid besloot daarom de vangst geheel te verbieden. De kabeljauw leeft daar van lodde, een visje dat zich voedt met plantaardig en dierlijk plankton.

Welke voedselketen is juist volgens de tekst?
A
Kabeljauw -> lodde -> plankton
B
Kabeljauw <- lodde <- plankton
C
plankton -> lodde -> kabeljauw
D
plankton <- lodde <- kabeljauw

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Voedselketen (blz. 172)
Moet je zelf kunnen maken met informatie uit een tekst!
Begint altijd met een producten. Pijlen gaan in de richting van de energie (glucose)

Voedselweb (blz. 172)
Hieruit moet je een voedselketen kunnen halen!

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Bekijk de afbeelding.

Welk organisme hoort in laag X van deze voedselpiramide?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Piramides
Voedselketen in de vorm van een piramide
Piramide van biomassa is altijd piramide vorm
Noteer altijd het aantal/kilo's in/bij de verschillende lagen. 

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Slide 40 - Video

This item has no instructions

Koolstofkringloop
Bij de koolstofkringloop kijk je alleen naar het atoom koolstof --> dus de C

Tijdens fotosynthese en verbranding gaan de koolstofatomen van de ene stof over in de andere.

Dus van CO2, naar glucose, naar CO2

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Stikstofkringloop
Bij de stikstofkringloop volg je het atoom stikstof --> aangegeven met een N

Het atoom N gaat van stikstof naar eiwit naar nitraat naar stikstof

Slide 42 - Slide

This item has no instructions