De cel; eiwitsynthese, transport en celcyclus

1 / 44
volgende
Slide 1: Video
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Welke organellen zorgen voor eiwitten?
A
Celkern, ribosomen, ER, Golgi-systeem
B
Chloroplast, ribosomen, ER
C
Vacuole, ER, ribosomen
D
Ribosomen, ER, celmembraan

Slide 5 - Quizvraag

Wat doen ribosomen?
A
RNA aflezen en eiwitten maken
B
DNA aflezen en eiwitten maken
C
RNA aflezen en vetzuren maken
D
RNA aflezen en koolhydraten maken

Slide 6 - Quizvraag

Tijdens eiwitsynthese: transcriptie. Wat is transcriptie?
A
eiwit maken door ribosoom
B
eiwit bewerken in s-ER
C
eiwit vervoeren in Golgi systeem
D
kopie maken DNA = m-RNA

Slide 7 - Quizvraag

Tijdens eiwitsynthese: translatie. Wat is translatie?
A
eiwit maken door ribosoom
B
eiwit bewerken in s-ER
C
eiwit vervoeren in Golgi systeem
D
kopie maken DNA = m-RNA

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn organellen?
A
Structuren in het cytoplasma die een speciale taak hebben
B
Cellen die samen één functie uitvoeren
C
Cellen die wél een celkern hebben

Slide 9 - Quizvraag

Welke organellen ken je allemaal?

Slide 10 - Open vraag

Hier drijven alle organellen in
A
Celkern
B
Cytoplasma
C
Mitochondriën
D
Vacuole

Slide 11 - Quizvraag

Wat doen de mitochondriën?
A
Energie produceren voor de cel
B
Energie verbruiken
C
Verbrandingsprocessen
D
Maken van eiwitten

Slide 12 - Quizvraag

Osmose is een vorm van actief transport
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Actief transport gaat tegen de concentratie gradiënt in.
A
Eens
B
Oneens

Slide 14 - Quizvraag

ATP, de energierijke stof die wordt verbruikt bij actief transport wordt aangemaakt in:
A
Endoplasmatisch Reticulum
B
Ribosomen
C
Lysosomen
D
Mitochondrien

Slide 15 - Quizvraag

welk van onderstaande antwoorden is een voorbeeld van actief transport
A
osmose
B
blaasjes transport
C
diffusie

Slide 16 - Quizvraag

Wat ontstaat er bij transcriptie?
A
Eiwit
B
Aminozuur
C
DNA
D
mRNA

Slide 17 - Quizvraag

Zet de organellen in de juiste volgorde van eiwitsynthese
A
Ribosoom - Celkern - Golgi - ER
B
ER - Golgi - Vacuole - Celkern
C
Celkern- Golgi - ER - Ribosoom
D
Celkern - Ribosoom - ER - Golgi

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Een chromosoom bevat:
A
DNA
B
Rode bloedcellen
C
Stamcellen

Slide 24 - Quizvraag

De mens bevat …….paar chromosomen
A
23
B
19
C
39
D
22

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen bevat een geslachtscel?
A
23
B
46
C
52
D
64

Slide 26 - Quizvraag

Chromosomen bevinden zich....
A
In het DNA
B
In de genen
C
In de celkern
D
In de bloedbaan

Slide 27 - Quizvraag

mitose

Slide 28 - Woordweb

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Mitose is
A
gewone celdeling
B
deling van de geslachtscellen

Slide 33 - Quizvraag

Wat is geen functie van de mitose
A
Groei
B
Herstel
C
Vervanging
D
Voortplanting

Slide 34 - Quizvraag

Mitose is noodzakelijk om bijvoorbeeld een beenbreuk te laten genezen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quizvraag

Reductiedeling is een ander woord voor:
A
Mitose
B
Meiose

Slide 36 - Quizvraag

Doel van de meiose:
A
maken voortplantingscellen
B
maken lichaamscellen

Slide 37 - Quizvraag

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide