In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Nieuwjaarsquiz
Planning en afspraken
Waarom taalkunde?
Wat zijn zinsdelen?
Wat zegt een zin?
Slide 2 - Tekstslide
Welke spelling is juist?
A
Nieuwjaar
B
nieuw jaar
C
nieuwjaar
Slide 3 - Quizvraag
Sinds wanneer valt Nieuwjaar op 1 januari?
A
Altijd al
B
sinds het jaar 0
C
sinds 45 v. Chr
D
sinds 1053
Slide 4 - Quizvraag
Wat geloofden de Babyloniërs over Nieuwjaar? (ca. 2600 v. Chr.)
A
Dat de goden de koning wilden doden
B
Dat kwade geesten zouden komen
C
Dat de goden geschenken wilden ontvangen
Slide 5 - Quizvraag
Sinds wanneer steken Nederlanders zelf vuurwerk af?
A
18e eeuw
B
19e eeuw
C
ca. 1930
D
ca. 1950
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Je leert je grammaticale kennis bewust en effectief te gebruiken.
Waarom?
Als je jouw taalpalet beter leert te gebruiken, word je succesvoller en zal je meer begrijpen en begrepen worden.
Toetsing
3 korte schrijfopdrachten waarin je de kennis bewust en zichtbaar toepast.
Cijfer in Somtoday (weging 0)
Telt mee bij stap 9
Slide 8 - Tekstslide
Stap 5 (introductie)
Zinnen, zinsdelen, gezegde
Stap 5
Voor de volgende les:
Blok 1, opdracht 1-3
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Beschrijf in één zin wat je op het plaatje ziet.
Slide 11 - Tekstslide
wolf, roodkapje, meisje, slaan, mishandelen, stok
Wel
Roodkapje slaat de wolf.
In het bos mept Roodkapje de wolf.
Met een stok mishandelt Roodkapje de wolf.
Niet
Met stok Roodkapje wolf de mishandelt
Slide 12 - Tekstslide
Zinsdelen
De minister bekeek zichzelf in de spiegel.
Naar wie verwijst zichzelf?
Slide 13 - Tekstslide
Zinsdelen
De minister zag dat de ambtenaar zichzelf bekeek in de spiegel.
Naar wie verwijst zichzelf?
Slide 14 - Tekstslide
Zinsdelen
De ambtenaar van de minister bekeek zichzelf in de spiegel.
Naar wie verwijst zichzelf?
Slide 15 - Tekstslide
Zinsdelen
Conclusie:
Zichzelf verwijst niet naar losse woorden (ambtenaar, minister), maar naar hele woordgroepen (de ambtenaar, de minister, de ambtenaar van de minister).
Blijkbaar denken we niet in losse woorden, maar in woordgroepen (zinsdelen)
Slide 16 - Tekstslide
Zin
Wat is een zin?
Slide 17 - Tekstslide
Zin
Een zin vertelt een verhaal in het kort.
Er wordt altijd iets gezegd.
Slide 18 - Tekstslide
Maak deze opdracht uit de modulewijzer
Klaar?
Ga verder met opdracht 2
(modulewijzer)
timer
5:00
Slide 19 - Tekstslide
Peuterzinnen
Een peuter is een klein taalwonder
Slide 20 - Tekstslide
Wat wordt er gezegd?
De zin zegt iets over een handeling die is/was/wordt verricht óf
De zin zegt iets over een eigenschap die iets of iemand heeft
Slide 21 - Tekstslide
Lees de zin en ontdek wat er gezegd wordt. Is er sprake van een werkwoordelijk gezegde of van een naamwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
(het onderwerp doet iets)
naamwoordelijk gezegde
(het onderwerp is iets)
Hoewel mijn klasgenoten vele netflixseries bingewatchten, heb ik in diezelfde periode een stapel boeken gelezen.
Een belezen persoon schijnt gelukkiger en empathischer te zijn.
Lezen is vooral ontspannend en leuk.
Docenten vertellen graag over de andere voordelen
Je moet vooral een boek kiezen dat bij jou en je interesses past.
Als je veel leesmeters maakt, zal je merken dat lezen steeds gemakkelijker gaat.