week 48




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 48/49

timer
1:30
Aan het einde van deze week kan jij:
- de regels voor het spellen van leenwoorden gebruiken
- het koppelteken en het weglatingsstreepje gebruiken
Klaar?
- lezen
Vandaag:
- mededelingen (mentorspreekuur)
- zelfstandig werken


Je legt klaar:
- iPad 
- Nieuw Nederlands
- werkschrift
- etui
hulp? check het eerst bij een groepsgenoot!
Spelling §5: 1, 2, 3, 4, 5
Spelling §6: 1, 2, 3, 4, 5
+ nakijken!
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 48/49

timer
1:30
Aan het einde van deze week kan jij:
- de regels voor het spellen van leenwoorden gebruiken
- het koppelteken en het weglatingsstreepje gebruiken
Klaar?
- lezen
Vandaag:
- mededelingen (mentorspreekuur)
- zelfstandig werken


Je legt klaar:
- iPad 
- Nieuw Nederlands
- werkschrift
- etui
hulp? check het eerst bij een groepsgenoot!
Spelling §5: 1, 2, 3, 4, 5
Spelling §6: 1, 2, 3, 4, 5
+ nakijken!

Slide 1 - Tekstslide

Spelling §1: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9

Sanne, Wouter, Sem, Obie, Ivar, Fedde, Thomas, Koen, Robin



Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Toetsstof


Lezen: 1/3 punten op de toets
Meer dan lezen §3 - Tekstverbanden en signaalwoorden (2)
- doel-middelverband - oorzakelijk verband - redengevend verband
- samenvattend verband - vergelijkend verband

Spelling: 2/3 punten op de toets
Spelling §2 - Leestekens 
Spelling §3 - Leenwoorden (Engelse en Franse leenwoorden)
Spelling §4 - Koppelteken en weglatingsstreepje
Spelling §5 - Tussenletters in samenstellingen
Spelling §6 - Aan elkaar of los?

Slide 2 - Tekstslide


Koen: §7, §8                       Robin: §8
Valente: §8                                               










Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Toetsvoorbereiding


1. Taakwerk afmaken en nakijken
2. Spelling §7 en §8 online
3. Woordenlijst en tekstverbanden+signaalwoorden leren
4. LessonUp bestuderen en maken
5. Oefentoets maken en nakijken
6. Trainen op de onderdelen die je moeilijk vindt.

Slide 3 - Tekstslide


Koen: §7, §8                       Robin: §8
Valente: §8                                               










Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Taakwerk:


Meer dan lezen §3: 2, 3, 4, 5, 8 + werkblad tekstverbanden
Spelling §1: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9
Spelling §2: 1, 2, 3
Spelling §3: 1, 2, 3, 4, 5, 7
Spelling §4: 1, 2, 3, 4, 6
Spelling §5: 1, 2, 3, 4, 5
Spelling §6: 1, 2, 3, 4, 5
+ nakijken!

Toetsvoorbereiding:
Oefentoets + trainen
Spelling §7: 1, 2, 3, 4, 5, 6
Spelling §8: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7


Slide 4 - Tekstslide


Koen: §7, §8                       Robin: §8
Valente: §8                                               







§1 Hoofdletters
- Bij namen:
Pia van der Molen, P. van der Molen, mevrouw Van der Molen, Tom 't Hart
- Bij merken en namen van bedrijven:
Nike, Bakker Bart, Jumbo, Pompstee
- Aardrijkskundige namen en woorden die daarvan zijn afgeleid:
België, Grieks, Limburgse, Noord-Hollandse, Kerkstraat, Noordenveld, Rijn, Middellandse Zee, Pyreneeën

NIET bij: maanden, seizoenen, windstreken

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plaats hoofdletters:
meneer van 't hek gaat in de zomer graag uit eten in het alkmaarse restaurant de lindentuin aan de westerweg.

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

§2 Punt
- Aan het einde van een zelfstandige, mededelende zin.
Tim zit op balletles. Hij vindt de lessen heel leuk.

- Afkortingen die als heel woord worden uitgesproken (blz., etc., drs.).
(Dus NIET: vwo, wc). Als dit aan het einde van de zin is, hoef je maar één punt te gebruiken.
Op blz. vind je de uitleg over het spellen van werkwoorden etc.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§2 Komma
Wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) in. De komma staat dan:
- Tussen twee persoonsvormen.
Als het hard regent, moet je een regenpak aan.
- Voor voegwoorden zoals: maar, omdat, terwijl, want, etc. (meestal NIET na 'en' en 'of').
Lotte miste de trein, doordat ze te laat opstond.
- Voor en na een deel van een zin dat niet zelfstandig kan staan. Je kan dat deel ook tussen haakjes denken of zelfs weglaten.
De peren, die beschimmeld zijn, moet je weggooien.
- tussen delen van een opsomming (en dan niet bij 'en' en 'of').
We gaan op vakantie naar Frankrijk, Italië en Kroatië.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§2 Dubbele punt
- Voor een aangekondigde opsomming
Dit zijn onze favoriete vakantielanden: Frankrijk, Italië en Kroatië.
- Voor de directe rede of een citaat, als je iemands letterlijke woorden gaat opschrijven.
Ingmar zei vol zelfvertrouwen: 'Ik ga voor de toets wiskunde een 10 halen'.
- Als het tweede deel van een zin een verklaring of reden vormt bij het eerste deel.
Romie verzorgt haar konijnen goed: ze is een echte dierenvriend.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§2 Aanhalingstekens
- Bij de directe rede of een citaat. De aanhalingstekens komen aan het begin en helemaal op het eind. Kijk goed naar de voorbeelden:
'Wil jij de afvalcontainer buitenzetten?' vroeg Ruben aan zijn broer.
'Vanavond ga ik lekker op de bank hangen', zei Esmay tegen haar vriendin.
'Als je mee wilt rijden naar het concert,' zei Jolie, 'moet je dat snel laten weten.'
- Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:
Het woord 'elektriciteit' wordt vaak fout gespeld.
- Bij bijzondere of nieuwe woorden of bij ironisch taalgebruik.
In straattaal begroeten jongeren elkaar ook wel met 'yo'.
Hij was te laat want 'de brug stond open'.


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plaats hoofdletters en leestekens:
morgen moet paul de toets van engels inhalen zou meneer de vries daarbij kunnen assisteren

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Plaats hoofdletters en leestekens:
in de efteling vind je langnek maar ook figuren zoals assepoester holle bolle gijs en pardoes

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Plaats hoofdletters en leestekens:
ik zou willen dat we meer vakantie hadden klaagde de leerling

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

§3 Leenwoorden
Engelse leenwoorden:
- Een samenstelling van Engelse woorden schrijf je in het Nederlands als één woord: 
eyecatcher, multiplechoicevraag.

- Als het rechter deel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je een koppelteken: 
back-up, stand-by.

- Sommige combinaties worden gezien als woordgroep. Dan schrijf je de delen los: 
compact disc, first lady.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§3 Leenwoorden
Franse leenwoorden:
- Veel Franse woorden schrijf je zonder accenttekens: compote, hotel, ragout.
- Als het nodig is voor de uitspraak, schrijf je wel een accent:
Accent aigu [eej]: paté
Accent grave [eh]: crème
Accent circonflexe [e]: crêpe

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verbeter zo nodig de spelling van de leenwoorden:
Het is happy hour in de trein, dus we moeten staan in de coupe.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verbeter zo nodig de spelling van de leenwoorden:
De caissiere scande het beige crepe papier en de klant trok zijn credit card uit zijn porte feuille.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Plaats hoofdletters en leestekens:
Op de lap top zocht ik alvast de brochure met het junk food van dit cafe op.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

§4 Koppelteken
- Bij samenkoppelingen: heen-en-weer, vergeet-mij-nietje

Bij samenstellingen: twee woorden die samen een woord worden, maar niet tegen elkaar aan kunnen staan. Dus:
- Bij botsende klinkers: camera-instelling, zo-even, cadeau-idee.
- Bij letters, cijfers, symbolen en afkortingen: @-teken, A5-papier, mbo-opleiding, Sint-Nicolaas.
NIET als je een afkorting als heel woord uitspreekt: pincode, simkaart, havoleerling.
- Bij aardrijkskundige namen: Noord-Duitsland, Zuid-Scharwoude, West-Afrikaan.
- Bij voorvoegsels, bijvoorbeeld ex-, oud-, aspirant-, non-, bijna-.
- Bij gelijkwaardige woorden: paars-groen, café-restaurant, bar-discotheek
- Als het tweede woord met een hoofdletter begint: pro-Europees, anti-Amerikaans.


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§4 Weglatingsstreepje
- Als je een deel van het woord weglaat die dubbel voorkomt: 
opmerkingen of aanmerkingen -> op- of aanmerkingen
kerstbomen en kerstballen -> kerstbomen en -ballen.

NIET: als je een heel woord gaat weglaten.
hoge cijfers en lage cijfers -> hoge en lage cijfers

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf los, aan elkaar of gebruik streepjes:
In dit cafe restaurant gebruiken ze grote bierglazen en kleine bierglazen.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf los, aan elkaar of gebruik streepjes:
Op de politie academie stromen ook mbo leerlingen uit Zuid Nederland in.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf los, aan elkaar of gebruik streepjes:
De ex werknemer presenteerde haar cadeau idee op een A2 papier.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

§5 Tussenletters
Als je twee woorden aan elkaar plakt, maak je een samenstelling: tafel + poot. Meestal gaat het om twee of meer zelfstandige naamwoorden. Soms is het nodig een tussenletter te gebruiken.

s als tussenletter
- als je hem hoort in de samenstelling: onweersbui. Als het rechterdeel van de samenstelling met een s-klank begint, kan je het niet goed horen. Vervang dan dat laatste deel eens voor een ander woord om te testen. 

kapper+zaak - kapper+ opleiding = kappersopleiding, dus kapperszaak 


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§5 Tussenletters
(e)n tussenletter
- als het linkerdeel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op en heeft, schrijf je en (of alleen een n) tussen delen. ziekenhuis (1 ziek, 2 zieken).

e als tussenletter
- het linkerdeel heeft geen meervoud: gortepap
- het linkerdeel verwijst naar iets waar er maar één van is: maneschijn
- het linkerdeel heeft een meervoud op s: horlogebandje (horloges)
- het linkerdeel is geen zelfstandig naamwoord: hogeschool
- het linkerdeel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: reuzeleuk

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak goede samenstellingen:
Mijn oma maakt de lekkerste ___ (tomaat+soep), _____ (bord+vol) vitamines.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak goede samenstellingen:
De ___ (sport+wedstrijd) werd afgelast omdat de (speler+bus) te laat is vertrokken.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak goede samenstellingen:
Het ___ (zon+scherm) zit onder de ___ (spin+web).

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak goede samenstellingen:
De ___ (circus+show) was ___ (super+gaaf)

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

§6 Aan elkaar of los?
De volgende woorden schrijf je aan elkaar:
- samenstellingen van één of meer woorden: tuinstoel, verrekijker.
- woorden die gemaakt zijn van er, hier, daar of waar en een voorzetsel: hiervoor, ertussendoor, waardoor, daaronder.
- getallen met honderd en duizend: zevenhonderd, dertienduizend.
- samengestelde werkwoorden: opbellen, koffiedrinken, meewerken.
- veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden met een deelwoord als tweede deel: afleidend, dichtbegroeid, roodgloeiend.

Samenstellingen hebben altijd één klemtoon: vakantiehuisje. Als je meer klemtonen hoort, schrijf je het dus niet aan elkaar: sfeervol huisje.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf zo nodig de woorden aan elkaar of los.
De voor verwarmde appel taart smaakte waanzinnig goed.

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf zo nodig de woorden aan elkaar of los.
De space shuttle racete er langs met zes honderd kilometer per uur.

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lezen §3 Tekstverbanden en signaalwoorden (2)

Leer de tekstverbanden en signaalwoorden van de tweede bladzijde van het werkblad en de woordenlijst!

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies