Livestream les H10 (6 mei)

H10 Formules en vergelijkingen
Dit hoofdstuk is super belangrijk! 
Zorg dat je dit hoofdstuk goed begrijpt.
Vraag als je iets niet helemaal snapt tijdens de livestream of later via de mail.
HV1
Welkom!
1 / 44
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H10 Formules en vergelijkingen
Dit hoofdstuk is super belangrijk! 
Zorg dat je dit hoofdstuk goed begrijpt.
Vraag als je iets niet helemaal snapt tijdens de livestream of later via de mail.
HV1
Welkom!

Slide 1 - Slide

Opbouw les
We lopen eerst het hele hoofdstuk door mbv deze lessonup. 
Je hebt je iPad en evt. telefoon nodig.
Noteer de 4 lettercode onderin en werk met je eigen naam. 
(voornaam + eerste letter achternaam)
Of en toe krijg je een opdracht die je moet invullen of uploaden.

HV1

Slide 2 - Slide

Wijziging 
Vandaag geen toets helaas! 
Ik kijk even of ik hem morgen toch maar gewoon digitaal ga afnemen.

HV1

Slide 3 - Slide

Paragraaf 10.1 
Je kunt formules korter maken.

Slide 4 - Slide

Je hebt geleerd dat .. 

.. woorden vervangen kunnen worden door letters.
.. het keer-teken weggelaten kan worden
.. een getal voor de letter moet komen te staan
  • als er een 1 staat voor de letter, we de 1 weglaten
bedrag = 7 + aantal x 1

b= 7 + a x 1

b = 7 + a1

b = 7 + 1a

b = 7 + a

Slide 5 - Slide

Je hebt geleerd dat .. 

.. woorden vervangen kunnen worden door letters.
.. het keer-teken weggelaten kan worden.
.. een getal voor de letter moet komen te staan
  • als er een 1 staat voor de letter, we de 1 weglaten
bedrag = 7 + aantal x 1

b= 7 + a x 1

b = 7 + a1

b = 7 + 1a

b = 7 + a

Slide 6 - Slide

Je hebt geleerd dat .. 

.. woorden vervangen kunnen worden door letters.
.. het keer-teken weggelaten kan worden.
.. een getal altijd voor de letter moet komen te staan.
  • als er een 1 staat voor de letter, we de 1 weglaten
bedrag = 7 + aantal x 1

b= 7 + a x 1

b = 7 + a1

b = 7 + 1a

b = 7 + a

Slide 7 - Slide

Je hebt geleerd dat .. 

.. woorden vervangen kunnen worden door letters.
.. het keer-teken weggelaten kan worden.
.. een getal altijd voor de letter moet komen te staan.
.. als er een 1 staat voor de letter, we de 1 weglaten.
bedrag = 7 + aantal x 1

b= 7 + a x 1

b = 7 + a1

b = 7 + 1a

b = 7 + a

Slide 8 - Slide


Maak de volgende woordformule zo kort mogelijk:
aantal maanden x 1,50 - 30 = winst
A
a x 1,5 - 30 = w
B
50a - 30 = w
C
w = a1,50 - 30
D
w = -30 + 1,5a

Slide 9 - Quiz




Welke van de vier formules is niet gelijk aan:
w = 16 - 4a
A
16 - 4a = w
B
-4a + 16 = w
C
w = 4a - 16
D
w = -4a + 16

Slide 10 - Quiz

Paragraaf 10.2

Je weet wat termen en variabelen zijn.
Je weet dat je gelijksoortige termen samen kunt nemen.
Je kunt formules vereenvoudigen.

Slide 11 - Slide

termen en variabelen

Termen zijn de stukje die je bij elkaar optelt of van elkaar afhaalt.

Variabelen zijn letter die steeds veranderen (veranderlijke).
b = 3 + 4a

3 en 4a 
b = 3 + 4a

a en b

Slide 12 - Slide

termen en variabelen

Termen zijn de stukje die je bij elkaar optelt of van elkaar afhaalt.

Variabelen zijn letter die steeds veranderen (veranderlijke).
b = 3 + 4a

3 en 4a 
b = 3 + 4a

a en b

Slide 13 - Slide

termen en variabelen

Termen zijn de stukje die je bij elkaar optelt of van elkaar afhaalt.

Variabelen zijn letter die steeds veranderen (veranderlijke).
b = 3 + 4a

3 en 4a 
b = 3 + 4a

a en b

Slide 14 - Slide

Je hebt geleerd dat je ..

.. gelijksoortige termen mag je samennemen.






3a + 4a = 7a
6b - 2b = 4b
10c - c= 9c      (10c - 1c =9c)

Dit kun je niet samennemen.
3a + 7b   
3c + 5     


Slide 15 - Slide

De variabelen x en y.
In de wiskunde gebruiken we vaak een x en een y in een formule.  
De x staat voor invoer.
De y staat voor uitkomst.
b = 3 + 4a           y = 3 + 4x



Slide 16 - Slide

Je hebt geleerd dat je ..

.. een formule te vereenvoudigen.


k = -8 +4e -2 -3e
k = -8 +4e -2 -3e 
k = -10 -1e 
k = -10 -e

Slide 17 - Slide


Vereenvoudig de volgende formule:
y = x + 3x -5 + 7
A
y = 3x -13
B
y= 4x -13
C
y = 4x +2
D
y = 6x

Slide 18 - Quiz

Aan de slag
Zelfstandig aan het werk  

Kijk je werk goed na en verbeter je fouten!
Ga verder met de gedeelde lessen van hoofdstuk 10 (leerdoel 1 en 2).

Heb je al je opgaven en aantekeningen zichtbaar gemaakt voor mij?
Dit doe je door ze te uploaden bij de fotovraag schriftcontrole.

Heb je vragen? Stel deze dan via de teams chat aan mij.

Slide 19 - Slide

Paragraaf 10.3
Je weet hoe je de uitkomst berekent bij een formule.
Je weet hoe je de uitwerking in je schrift goed kunt noteren.

Slide 20 - Slide

Bereken l als m is 5.
Hoe werk je deze opdracht uit in je schrift.

l = 4m + 11  met  m= (noteer wat je weet)
l = 4*5 + 11
l= 20 + 11
l= 31

Slide 21 - Slide

Bereken l als m is 5.
Hoe werk je deze opdracht uit in je schrift.

l = 4m + 11  met  m= (noteer wat je weet)
l = 4*5 + 11
l= 20 + 11
l= 31

Slide 22 - Slide

Bereken l als m is 5.
Hoe werk je deze opdracht uit in je schrift.

l = 4m + 11  met  m= (noteer wat je weet)
l = 4*5 + 11
l= 20 + 11
l= 31

Slide 23 - Slide

Bereken l als m is 5.
Hoe werk je deze opdracht uit in je schrift.

l = 4m + 11  met  m= (noteer wat je weet)
l = 4*5 + 11
l= 20 + 11
l= 31

Slide 24 - Slide


Bereken y als x=7.
De gegeven formule is y= 24 - 3x
Schrijf je berekening op in je schrift en upload een foto.

Slide 25 - Open question


Bereken y als x=-2
.
De gegeven formule is
y= 15 +3 (5-x).
Schrijf je berekening op in je schrift en upload een foto.

Slide 26 - Open question

Paragraaf 10.4
Je weet wat een vergelijking is.
Je kunt bij een probleem een vergelijking opschrijven.
Je kunt een vergelijking oplossen.

Slide 27 - Slide

Verschil tussen formule en vergelijking
Bij een formule heb je 2 variabelen (invoer en uitkomst zijn onbekend).
x + 6 = y             

Bij een vergelijking weet je de uitkomst en ben je op zoek naar de invoer.
3 x + 6 = 15              

Slide 28 - Slide

Een vergelijking opschrijven bij een probleem.
Je gaat met een taxi naar de bioscoop. 
Hoeveel je moet betalen kun je berekenen met de volgende formule:
 6 + 3a = b  
 (a is de afstand in km, b is het bedrag in euro’s)

Je moet voor een rit €37,50 betalen.
Welke vergelijking hoort hierbij?

Slide 29 - Slide


Schrijf de vergelijking in je schrift en upload de foto of type hem hieronder.

Slide 30 - Open question

Paragraaf 10.5
Je kunt een vergelijking oplossen met de bordjesmethode.

Slide 31 - Slide

Bordjes methode
150 = 40 + 55a
150 = 40 +  ...    
55a = 110
a = 110 : 55 = 2

Dus de oplossing is a = 2 
Dit hoef je niet te noteren.
Bedenk voor jezelf wat je op de stipjes wilt zetten, hier het getal 110.

Slide 32 - Slide

Vergelijking oplossen, maar eerst vereenvoudigen.
2a + 3a + 10 - 7 = 23
5a + 3 = 23
5a = 20
a= 4

Slide 33 - Slide

Vergelijking oplossen, maar eerst vereenvoudigen.
2a + 3a + 10 - 7 = 23
5a + 3 = 23
5a = 20
a= 4

Slide 34 - Slide

Vergelijking oplossen, maar eerst vereenvoudigen.
2a + 3a + 10 - 7 = 23
5a + 3 = 23
5a = 20
a= 4

Slide 35 - Slide

Vergelijking oplossen, maar eerst vereenvoudigen.
2a + 3a + 10 - 7 = 23
5a + 3 = 23
... + 3 = 23
5a = 20
a= 4

Slide 36 - Slide

Vergelijking oplossen, maar eerst vereenvoudigen.
2a + 3a + 10 - 7 = 23
5a + 3 = 23
... + 3 = 23
5a = 20
a= 4

Slide 37 - Slide

Vergelijking oplossen, maar eerst vereenvoudigen.
2a + 3a + 10 - 7 = 23
5a + 3 = 23
...  + 3 = 23
5a = 20
a= 4

Slide 38 - Slide

Vergelijking oplossen, maar eerst vereenvoudigen.
2a + 3a + 10 - 7 = 23
5a + 3 = 23
...  + 3 = 23
5a = 20
5 * ... = 20
a= 4

Slide 39 - Slide

Vergelijking oplossen, maar eerst vereenvoudigen.
2a + 3a + 10 - 7 = 23
5a + 3 = 23
...  + 3 = 23
   5 a  = 20
 5 *  ...  = 20
a = 4

Slide 40 - Slide


Los de volgende vergelijking op:
5a - 10 = 35
A
5a = 25 a= 5
B
5a = -45 a = -9
C
5a =.45 a= 40
D
5a = 45 a = 9

Slide 41 - Quiz



Los de volgende vergelijking op:
10 + 5a -8 -3a = 3
Schrijf je berekening op in je schrift en upload een foto.

Slide 42 - Open question


Ik begrijp nu alles van hoofdstuk 10.
A
Ja
B
Nee

Slide 43 - Quiz


Ik wil graag uitleg over .... van hoofdstuk 10.

Slide 44 - Open question