16. bouwsteen 4 + kahoot

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling: de drie stappen 
StartUp: deadline 25 mei (Marije, Jessica, Jaimy-Lee en Justin)
2.  Overzicht Schrijfdossier 
3.  Tussentoets als nulmeting van samenhang
4.  Theorie Bouwsteen 4: samenhang
5.   Evaluatie

LESDOELEN
- je weet wat een signaalwoord is
- je weet dat een signaalwoord voorafgegaan wordt door een komma
- je (her)kent de signalen

1 / 31
next
Slide 1: Slide
Nederlands LessonUpMBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with text slides.

Items in this lesson

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling: de drie stappen 
StartUp: deadline 25 mei (Marije, Jessica, Jaimy-Lee en Justin)
2.  Overzicht Schrijfdossier 
3.  Tussentoets als nulmeting van samenhang
4.  Theorie Bouwsteen 4: samenhang
5.   Evaluatie

LESDOELEN
- je weet wat een signaalwoord is
- je weet dat een signaalwoord voorafgegaan wordt door een komma
- je (her)kent de signalen

Slide 1 - Slide

ONTHOUDEN
(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 
(stap 2) Je zoekt het hele werkwoord, het infinitief, van de pv.
(stap 3) Je haalt -en van het hele werkwoord van de pv af. Nu heb je de stam van het werkwoord. 

Onthoud dat het Nederlands gebaseerd is op klanken
Knippen - de stam 'knipp' wordt de ik-vorm knip
Durven - de stam 'durv' wordt de ik-vorm durf
Begrenzen - de stam 'begrenz' wordt de ik-vorm begrens.
Lopen - de stam 'lop' wordt de ik-vorm loop.
Worden - de stam 'word' is hetzelfde als de ik-vorm: word.





Slide 2 - Slide

de regels van de tegenwoordige tijd
Alle werkwoorden zijn of sterk (middeleeuws) of zwak. Voor ALLE werkwoorden gelden de volgende regels in de tegenwoordige tijd: 

VERHUIZEN ► stam: verhuiz ►  ik-vorm: verhuis.

Het onderwerp is 'ik'. ► Dan krijgt de pv de ik-vorm.
Ik verhuis 
Het onderwerp is enkelvoud, maar geen 'ik'. ► Dan krijgt de pv de ik-vorm + t
Jij verhuist ook. 
Het onderwerp staat in het meervoud ► dan krijgt de pv het hele werkwoord
Wij verhuizen allemaal. 

Slide 3 - Slide

En, dat, of en de komma
  • Let op bij een zin met de woorden 'en', 'dat', 'of' en let ook op bij een komma. 
Het betekent dat de zin uit meer dan één zin bestaat. 
- een signaalwoord heeft een komma (en een spatie) ervóór: 
'Ze is moe, daarentegen heeft ze straks weer vrij.'

  • Elke zin heeft een eigen persoonsvorm en een eigen onderwerp.
Zinnen met 'en', 'of', 'dat' en een komma bestaan dus uit meer dan één zin. Je moet dus vaker dan één keer werkwoordspelling toepassen op de persoonsvorm. 
'Hij wacht, tot de update klaar is en gaat meteen aan de slag.'

Slide 4 - Slide

2. OVERZICHT SCHRIJFDOSSIER
Deadline maandag 22 april 22:00 uur.

Lever alle opdrachten in, in één Word-bestand,  in CumLaude en onder de juiste benaming: Schrijfdossier 2023-2024 Voornaam Achternaam. 


Slide 5 - Slide

2. THEORIE SAMENHANG 
1
2. Theorie over samenhang + Kahoot
3. Evaluatie
4. Taalblokken / zelfstudie



Slide 6 - Slide

3. TUSSENTOETS: WAT WEET JE?

Open Taalblokken en maak de tussentoets (oud) van Bouwsteen 4 op 3F.
Maud maakt de tussentoets (oud) van Bouwsteen 4 op 2F.

Je krijgt hier exact 15 minuten voor. 



timer
15:00

Slide 7 - Slide

4. THEORIE: SAMENHANG
Hoe breng je samenhang aan in jouw tekst? 
a) de tekstconventies en 
b) de signaalwoorden. Die smeden jouw tekst samen. 

Dit wordt ook een tekstverband genoemd.

Slide 8 - Slide

Het tekstverband zorgt ervoor dat woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen.

  • Hoe doen ze dat?
Door signaalwoorden. Deze geven een signaal af aan de rest van de zin. 

  • Voorbeeld:
Want, daardoor, daarom, om die reden, omdat
Dit zijn allemaal signaalwoorden die een reden aangeven. Belangrijk: je kunt ze onderling uitwisselen, omdat ze hetzelfde signaal afgeven. 

Slide 9 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Aan een signaalwoord zie je dus met welk signaal je te maken hebt. 


Zo'n signaal noem je een tekstverband.

Slide 10 - Slide

SIGNAALWOORDEN
Je begrijpt iemand beter door de signaalwoorden. 

→ Let er dus op als je er een tegenkomt in een zin of als je het hoort!




                                         Op de volgende slides zie je veelvoorkomende verbanden
                                                                   Daarna een Kahoot over die tekstverbanden


Slide 11 - Slide

TEKSTVERBANDEN

Er zijn verschillende tekstverbanden met eigen signaalwoorden. Weet je nog? 


  • de tegenstelling [ maar, hoewel ]  
  • de opsomming [ bovendien, ten eerste, ten tweede, ook, eerst...toen] 
  • de toelichting [ zo, bijvoorbeeld, zoals, op deze manier] 
  • de tijd en de volgorde daarin [ gisteren, vervolgens, vroeger, nu, toen, daarna ]  
  • de reden [ omdat, daarom, want ] 

Dan komen nu de leuke:                      

Slide 12 - Slide

a) VOORWAARDELIJK VERBAND

Een voorwaardelijk verband geeft aan onder welke voorwaarden iets gebeurt.


Signaalwoorden die daarbij horen:

- als, indien - tenzij - mits 

- als ... dan 

- in het geval dat 

op voorwaarde dat




Slide 13 - Slide

VOORBEELD voorwaardelijk verband

'Als ik vandaag mijn kamer opruim(dan) mag ik mee.'


Om mee te mogen, moet ik eerst wat doen, in dit geval mijn kamer opruimen.


  • Voorwaarde = kamer opruimen



En hoor je het verschil tussen 'Als ik thuiskom' en 'Wanneer ik thuiskom'? 

Slide 14 - Slide

b) REDENGEVEND VERBAND

Een redengevend verband geeft aan wáárom ik iets doe of vind. 


Signaalwoorden die daarbij horen: 

- want

- omdat

- daarom 

- daardoor



Slide 15 - Slide

VOORBEELD redengevend verband

'Ik had een slecht cijfer voor de toets van rekenen, want ik had er niet goed voor geleerd.'

  • De reden van het slechte cijfer is dat ik niet geleerd heb voor de toets.



Het ligt aan mij. 'Mea culpa' 

Dan gebruik je redengevende signaalwoorden, zoals 

- want, omdat, daarom, daardoor

- je gebruikt 'ik' in de zin.




Slide 16 - Slide

c) OORZAKELIJK VERBAND / oorzaak-gevolg
Let op! Hier gaat het om een oorzaak waar je géén invloed op hebt. Het ligt dus aan de ander of aan iets anders. 

Signaalwoorden die daarbij horen:
- doordat 
- dankzij 
- als gevolg van 
- dat komt door
- waardoor
- zodat


Slide 17 - Slide

VOORBEELD oorzakelijk verband

'Ik trek een korte broek aan, doordat het warm is.'

  • De oorzaak van mijn kledingkeuze ligt buiten mij, want dat komt door het weer (en daar heb ik geen invloed op). 


'Ik heb een blauw oog, dankzij mijn paard.'
  • De oorzaak van mijn kwetsuur komt door mijn paard. 

Slide 18 - Slide

d) CONCLUDEREND VERBAND 
Hierbij wordt een conclusie getrokken. Dat kan pas nadat je allerlei informatie hebt gekregen. Je vormt je eigen conclusie. 

Samenvatten lijkt er op, maar dan schrijf je niets nieuws. 

Signaalwoorden die bij een concluderend verband horen:
- dus, concluderend
- kortom 
- dat houdt in 



Slide 19 - Slide

VOORBEELD concluderend verband

'Kortom, het is belangrijk om te oefenen.'  


Je komt tot deze conclusie op basis van het slechte cijfer op rekenen. 


 Je kijkt naar de feiten (de informatie) en telt deze op: 

  1. het feit dat je niet hebt geleerd voor de toets 
  2. het feit dat je al helemaal niet hebt geoefend voor de toets
  3. En misschien heb je niet opgelet in de les 
  4. of je was vaker niet dan wel in de les.

Slide 20 - Slide

e) DOEL-MIDDEL
Hierbij noem je je doel en wat je daarvoor nodig hebt. Een schrijver of spreker kan het ook andersom zeggen, dus eerst het middel en daarna het doel. 
'Ik ga naar Zone om mijn diploma te halen' / 'opdat ik mijn diploma haal'.

Signaalwoorden die bij een doel-middel verband horen:
- om te
- opdat
- door middel van
- daarmee
- met de bedoeling




Slide 21 - Slide

OEFENEN

Op de volgende slide een Kahoot over signaalwoorden

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Link

5. EVALUATIE
→ Wat is lastig? 
→ Heb je door dat je alle signaalwoorden uit één zo'n rijtje kunt gebruiken voor hetzelfde signaal? Het zijn synoniemen: ander woord; dezelfde betekenis. 

Toen... Daarna... Vervolgens... Ten slotte...

Maar... Echter... Daarentegen...Daar tegenover...


Op de volgende slide de opdrachten die je moet maken in Taalblokken 2F en/of 3F, Bouwsteen 4. 

Slide 24 - Slide

BOUWSTEEN 4: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 9; opgave 11 t/m 19.
Schrijven: opgaven 1 t/m 3. 

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgave 1 t/m 10; opgaven 24 t/m 27; 31 t/m 37.
Schrijven: opgaven 1 t/m 8; 10; 15 t/m 19

Woordenschat bouwsteen 4. Maak opgaven van Woordenschat tot je de lastige woorden en hun betekenis kent. Je sluit af met de tussentoets (niet oud).
Bouwsteentoets volgende keer (ma 22 april) het laatste half uur. 

Slide 25 - Slide

EINDE VAN DE LES

Slide 26 - Slide

Bouwsteen 04. maandag 8 + 22 april  ►Samenhang (signaalwoorden)
- maandag 22 april het laatste half uur bouwsteentoets 04.

Bouwsteen 05. maandag 6 mei + 3 juni ►Hoofd- en bijzaken
- maandag 3 juni eerste uur bouwsteentoets 05.
Vrijstelling: Marije, Jessica en Yasmin.

Bouwsteen 06. maandag 3 + 17 juni ► Informatie en meningen
- maandag 17 juni laatste half uur bouwsteentoets 06.
Vrijstelling: Jennifer en Marije

Slide 27 - Slide

Bouwsteen 07. Evalueren komt te vervallen
Bouwsteen 08. Samenvatten → vrijstelling: Jennifer

Eindtoets Bouwstenen. maandag 1 juli
- het eerste half uur info over bouwsteen 7 en 8
- het tweede half uur de eindtoets.

Nulmeting Grammatica en Spelling. maandag 1 juli
 


Slide 28 - Slide

BOUWSTEEN 3: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 8; opgaven 13, 14; opgaven 16 t/m 18.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 9; opgave 12; opgaven 23 t/m 27 en
opgaven 29 t/m 32. 

Woordenschat: bouwsteen 3 Inleiding, kern en slot
Tussentoets (niet oud)


Slide 29 - Slide

BOUWSTEEN 5: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 17; 28 en 29; 32 t/m 47.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 14; opgaven 22 en 23; opgaven 25 en 26; opgaven 35 t/m 38; opgaven 40 en 41; opgaven 43 t/m 48. 

Woordenschat: bouwsteen 5 Hoofd- en bijzaken
Tussentoets (niet oud)

Slide 30 - Slide

BOUWSTEEN 6: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 17; 28 en 29; 32 t/m 47.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 14; opgaven 22 en 23; opgaven 25 en 26; opgaven 35 t/m 38; opgaven 40 en 41; opgaven 43 t/m 48. 

Woordenschat: bouwsteen 6 Argumenteren
Tussentoets (niet oud)

Slide 31 - Slide